‘Wees alert: God wil jou als zijn eigen kind.’
We beginnen de Advent, we leven weer naar Kerstmis toe. We doen het voor de zoveelste keer, want héél ons leven is gemoeid met wat wij met Kerstmis vieren, en elk jaar opnieuw bezinnen we ons op wat tóen begonnen is en wat in héél ons leven nog zichtbaar moet worden en tot voltooiing komen. We kijken vooruit naar wat we verwachten en naar wie we verlangen. Advent: een nieuw begin van bezinning en levensherziening.
In de evangelielezing geeft Jezus de contouren van die herbezinning aan, de optiek van waaruit je moet kijken. Je leven is een huis, maar over dat huis ben je geen heer, je bent daar enkel een soort veredelde huisbewaarder van. Het huis van je leven is je enkel tóevertrouwd, Gód is er de eigenaar en de hoofdbewoner van. Daar moet je je áltijd van bewust zijn: ’s avonds laat, midden in de nacht, bij het hanengekraai en ’s morgens vroeg. De hoofdbewoner kan zómaar komen en vragen: ‘hoe staat het met míjn huis?’ Verslaap je dus niet.
Wil Jezus ons daarmee bang maken? Ik denk het niet. Het was Jezus’ díepste overtuiging: God jaagt geen angst aan, Hij bevrijdt je juist van angst en vrees. Neen, wat Jezus zegt, is een aansporing om je er steeds van bewúst te zijn wat er in je leven eígenlijk aan de hand is. Want wanneer je dát ziet, kun je verder vol vertrouwen en zorgeloos leven. ‘Zoek op de allereerste plaats God, Gods rijk, Gods domein, de rest komt dan vanzelf.’
Jezus’ woorden van vandaag waren zowat zijn láátste woorden. Nadat hij dit gezegd heeft, begint het lijdensverhaal. Zijn woorden vandaag zijn daarom als het ware een sámenvatting van álles wat hij met héél zijn leven heeft willen zeggen. Daarom verwijzen deze láátste woorden naar zijn éérste woorden: ‘de tijd is vol, Gods rijk, God zelf dus, is zo dichtbij als maar kan. Ga daarom anders leven.’ Jezus’ eerste en laatste woorden zijn het eerste en laatste woord over ons leven, nú, hier en heden: ‘God is zo dichtbij als maar kan, laat Hij jou daarom niet slapend aantreffen.’ Jezus wijst niet op een dreigend gevaar, neen, hij zegt: ‘wéét wat een kostbaar huis jou met je leven is toevertrouwd, leef daar toch niet aan voorbij, want dan verlies je álles.’ Een geloofsbelijdenis, zíjn geloofsbelijdenis. Jezus zegt waar zijn hart vol van is, het besef dat God het léven is van zíjn leven: ‘Ik en de Vader, wij zijn één.’ Hij zag dát in ieder mens, daarom verlángde hij dat ieder mens dat ook zelf zou zien en beleven. Want hij wist: wanneer mensen dát zouden inzien, wanneer ze dát zouden beleven en wanneer ze ook zó naar elkaar zouden kijken en met elkaar omgaan, dán, ja dán zou er een volstrekt nieuwe wereld tevoorschijn komen, een wereld naar Gods hart, een wereld die zou zijn omgevormd tot het rijk, het domein van God. Maar hij wist ook, dat veel mensen zoiets gewoon niet dúrven geloven. Want zo’n geloof zet het hele leven op zijn kop. Je hebt als mens nu eenmaal je gebaande paden gevonden, je rust en gewoonten. Je gaat vaak slapend door het leven, op de vanzelfsprekende tour. Jezus’ blijde boodschap over de nabijheid van Gods Rijk schudt aan de fundamenten waarop het normale leven is gebouwd, het gooit de overzichtelijkheid ervan omver.
‘God is dichterbij dan je denkt’: Jezus’ eerste woorden. Voor Jezus is dat heel concreet. God is het léven van de mensen, Hij verlangt dat mensen tot léven zouden komen. Daarom is Hij eerst en vooral heel dichtbij mensen die niet of nauwelijks aan leven toekomen, bij mensen die honger hebben, die moeten lijden, die onder verdriet gebukt gaan. Hij is heel dichtbij die mensen die níet tevreden zijn met hoe de normale wereld in elkaar zit, dichtbij de mensen die de moed hebben om uit te zien naar wat nog niet is, naar een wereld die eruit zal zien als het Rijk van God. Leest u er de Zaligsprekingen maar op na. En Jezus’ diepste verlangen was, dat mensen dát zouden zien. Zijn diepste verlangen was, dat de mensen dáárvoor wakker zouden worden, dat zij uit hun slaap zouden ontwaken. ‘Zoek eerst het Rijk van God, de rest komt dan vanzelf.’ Een oproep tot zorgeloosheid ten aanzien van alles, behalve dat ene noodzakelijke.
‘Wees op je hoede’ zegt hij daarom, ‘waak over jezelf.’ Dat wil zeggen: ‘wees er diep van overtuigd dat jou iets is toevertrouwd: je eígen leven dat iets van God is, en het leven van ánderen dat iets van God is. Daar mag je niet aan voorbijzien, daar moet je alles voor over hebben. Verdoe je tijd van leven daarom niet, en leef alsof die nieuwe wereld al is aangebroken, die wereld waarin de mens-naar-Gods-bedoeling tevoorschijn komt, in jóu. Want dát is waken: op je hóede zijn, ernaar uitzien dat in jou, wat en wie jij bent, vlees en bloed wordt zoals Gód jou wil: zijn eigen en enig kind, jou en ieder mens naast jou. Mogen wij in deze Adventstijd toeleven naar de geboorte van dát kind. Amen.
André Zegveld