(Job.7,1-7 & Marcus 1,29-39) Troost voor daklozen komt nooit in de vorm van huizen maar uit de mond van zwervers.’ (JUDITH HERZBERG)
Er is een oud gezegde: ‘al het weer komt van de Heer.’ Klagen over het weer mag daarom niet, want elk weer wordt door God gewild, dus ook het snertweer. Dat geldt uiteraard niet alleen voor het weer, het geldt voor alles. Alles wat een mens overkomt is een beschikking van God, wordt er dan ook gezegd, alles komt van boven, en het lot dat jou overkomt rijmt daarom altijd op God. Mensen die dit zeggen, hebben dus eigenlijk het antwoord op alle vragen: hoe ongerijmd je leven ook is, God wil het. Punt uit.
Voor Job is dat onzin. De ellende die een mens overkomen kan, stelt vragen die niet en nooit beantwoord worden. Niet alles komt van boven, zeker niet. Een mens kan mateloos en overstelpend ontredderd worden vanuit een soort onderwereld. Jobs levensverhaal is bekend: hij was rijk, onbezorgd, maar zijn personeel wordt zomaar uitgemoord, zijn bedrijf wordt zomaar leeggeroofd, zijn panden zomaar in brand gestoken, zijn kinderen gaan zomaar mee de vernietiging in. Hij raakt zomaar alles kwijt, zijn gezondheid, zijn verleden, zijn toekomst, en deze vermogende man zit ineens en zonder reden in de drek, langs de weg. Een verschrikkelijk maar tegelijk verschrikkelijk alledaags tafereel. Job vervloekt zijn bestaan. Niks geen ‘alle weer komt van de Heer,’ neen, ‘ik wil dit niet, ik wil liever dood; als God dit wil, dan wil ik niet meer wat God wil.’ Echt gebeurd? Elie Wiesel zei ooit: ‘Job heeft nooit bestaan, maar wel geleden.’ Job is ieder mens die weet: er is ontzaglijk veel leed waar niets zinnigs over te zeggen valt en de afgrond waarin een mens zomaar vallen kan, is vaak vele malen groter en dieper dan al de antwoorden uit een of andere katechismus. Jobs levensverhaal wordt steeds opnieuw verteld: mensen krijgen ongelukken, er breekt een politiek conflict uit met modderstromen van geweld, sadisme en vernietiging, er breekt een coronapandemie uit, mensen worden zomaar ziek en sterven, hun familie, partner en kinderen lijden daaronder, ze voelen zich onmachtig, ze begrijpen er niets van, ze vragen naar het ‘waarom’? ‘Als dit Gods bedoeling is, dan is er geen bedoeling.’
‘Iedereen zoekt U,’ zeggen de apostelen tegen Jezus. Iedereen: al dat soort mensen. Mensen met allerhande ziekten, mensen door wanhopige gedachten gekweld, mensen wier leven tot stilstand is gekomen gewoon ergens langs de weg, mensen als Job, in zak en as. Iedereen zoekt U. Waarom? Omdat hij het antwoord wist op al die onmogelijke vragen? Ik geloof daar niets van. Mensen zochten hem omdat ze voelden (dat staat elders in het evangelieverhaal) hoe hun leed een plaats had in zijn hart, omdat ze voelden: hij wordt zelf door het onbegrijpelijke dat mij is overkomen van binnen door geraakt, tot in het diepst van zijn ziel. Hun onbegrijpelijk lijden werd door hem niet verklaard of uitgelegd, daar wist ook hij niets van, maar het kreeg een plaats in zijn hart, als iets van hemzelf.
Ook hij heeft dat moeten leren. De vraag ‘waarom?’ heeft ook hem beheerst: waarom gaan goede mensen te gronde aan slechte dingen, waarom zijn goede krachten vaak zo broos en slechte krachten vaak zo oppermachtig, waarom verpesten mensen met helmen en geweren ongehinderd het leven van kinderen, waarom sterven mensen die menselijkerwijs gesproken niet gemist kunnen worden? Die vragen hebben ook hem beheerst, heel zijn leven, tot op zijn laatste dag, tot toen hij wist dat ook hij het leven uitgejaagd zou worden, door duistere mensen, de nacht in. ‘God, waarom laat Je mij in de steek,’ zei hij toen, ‘waarom is er niets van Jou te merken?’ Maar precies die ervaring heeft hem open gemaakt, naar anderen toe, heeft hem geleerd: van belang is niet of je begrijpt, van belang is of je het kunt dragen, niet alleen je eigen leed maar ook het leed van een ander. ‘Iedereen zoekt U:’ ieder mens zoekt zo’n medemens.|
Een oud verhaal: een vrouw verliest haar enig kind. In haar onbegrijpend verdriet gaat ze naar een heilige man en vraagt hem: ‘waarom moet mij dit overkomen, waar vind ik een antwoord?’ De man zegt: ‘breng me iets, wat dan ook, uit een huis dat nooit verdriet heeft gekend; dan zal ik antwoord geven op je vraag.’ De vrouw gaat op pad. Ze klopt bij het eerste het beste huis aan: ‘Ik zoek een huis dat nooit verdriet heeft gekend, ben ik hier op het juiste adres?’ Maar de bewoners zeggen: ‘Beslist niet,’ en ze vertellen allerlei verschrikkelijk alledaagse verschrikkelijkheden. De vrouw denkt: wie kan deze ongelukkigen beter helpen dan ik die zo ongelukkig ben. Ze blijft daarom een poosje om die mensen te troosten. Dan gaat ze verder, op zoek naar een huis dat nooit verdriet heeft gekend. Maar waar ze ook komt, ze krijgt het ene verhaal na het andere te horen over verschrikkelijk alledaagse verschrikkelijkheden, over onbegrijpelijke ziektes en ongelukken. Steeds blijft ze een poosje, om te troosten. En het merkwaardige is: ze gaat zo op in het troosten van anderen, dat ze vergeet dat ze op zoek is naar iets uit een huis dat nooit verdriet heeft gekend, ja dat ze zelfs haar eigen verdriet vergeet.
Onze Heer is zo’n iemand geweest. Lijden is, heeft kardinaal Newman ooit gezegd, voor hem ‘een school van barmhartigheid’ geweest. Want leed dat diep raakt, maakt open naar het leed van anderen. Op die manier heeft hij Jobs vragen beantwoord. Geen antwoord op de vraag ‘waarom?’, dat niet. Wel een antwoord op de vraag ‘hoe?’ Hoe moet je met het onbegrijpelijke in je leven omgaan? Leer door al wat jou overkomt heen om naar anderen open te gaan. ‘Iedereen zoekt U:’ mensen in de knel zoeken zulke mensen, zoeken mensen bij wie hun leed geborgen is. Waar dat gebeurt, wordt een weg zichtbaar, door het duister heen. Bidden we dat ook wij zulke mensen mogen zijn. Amen.
André Zegveld