‘En ik zag een grote menigte mensen die niemand tellen kon’ [Apoc. 7, 2-14 & Mt. 5, 1-12]
Allerheiligen, zusters en broeders. Wie zíjn dat, de ‘heiligen’, waarom, en wat kunnen ze voor ons betekenen? Een paar gedachten daarover. Het heeft alles te maken met vríendschap. Jezus heeft dat ooit gezegd, tegen zijn leerlingen en via hen tegen ons hier, tijdens het laatste avondmaal, toen Hij zijn leerlingen in zijn hart liet kijken en hen op die manier het kostbaarste toevertrouwde dat Hij geven kon: het grote geheim van zijn leven, liefde tot het uiterste toe. Toen zei Hij: ‘Ik noem jullie niet mijn medewerkers of zo, Ik noem jullie mijn vrienden.’ Waarom dat woord ‘vrienden’ juist op dát cruciale moment, op de avond vóór z’n verschrikkelijke dood? Misschien wel hierom. Wat is een vriend? Een vriend is als een ander-ik, de helft van je ziel, je kijkt door elkáárs ogen naar de wereld om je heen, je spreekt met elkaar van hart tot hart, ook over datgene dat je normaliter alleen tegen jezelf zegt. Jezus vertrouwt bij die laatste maaltijd zijn leerlingen het kóstbaarste van zichzelf toe: het vergezicht dat als een vuur in zijn hart brandde, het vergezicht van Gods rijk, Gods liefde, een visioen dat verder reikt dan de dood. Dít visioen: ‘Geen mens heeft groter liefde dan deze: dat je je leven geeft voor je vrienden. Want als je dát doet, zie je de liefde van God, zie je de liefde die God ís, in levenden lijve.’ Dát was zijn hartsgeheim, en dát vertrouwt Hij z’n leerlingen toe. ‘Ik noem jullie geen medewerkers, Ik noem jullie ‘mijn vrienden.’
We hoorden vandaag, in de evangelielezing, over dat vergezicht, de Zaligsprekingen de kortste samenvatting ervan. Dat je pas echt gelukkig bent wanneer dat raadselachtige geluk in je opgaat als je, net als Hij, mensen zonder onderscheid te maken durft dragen en verdragen, en je zó jouw levensvreugde vindt in het géven van je eigen tijd van leven aan mensen in de knel, van de rand, ontredderd, verloren in het leven, de weg kwijt. Dát visioen vertrouwt Jezus toe aan ieder die zijn vríend wil zijn, wil zijn zoals Hij, en dus hetzelfde geluk wil vinden als Hij. ‘Ik noem jullie mijn vrienden, opdat jullie, wat er ook gebeurt, als het ware mij zullen bewonen en daardoor nooit dakloos zullen zijn in de grimmige wereld waarin wij nu eenmaal moeten leven, een wereld van macht en geweld, van treurende, ontroostbare, hongerige en vervolgde mensen. En ‘de heiligen’, dat zijn ál die mensen die, geweten of ongeweten, dat woord van Jezus buitengewoon serieus genomen hebben, in zíjn vriendschap vereend.
‘Vrienden’ schreef Johannes ooit in zijn eerste brief, na jaren gemediteerd te hebben over wat er eigenlijk bij die laatste maaltijd was gebeurd, toen Jezus voeten waste en op het eind, zijn eenzame weg ging, de nacht in, ‘vrienden, hoe gróót is de liefde die God ons op díe manier betoond heeft.’ Een woestijnige liefde die jou op de proef stelt en die uittest of je het aan zal durven om te zijn zoals Híj, door te gaan leven op zíjn manier: ‘Ik noem jullie mijn vrienden, en jullie zíjn dat als jullie doen wat Ik heb voorgedaan.’ Zélf gaan dus leven uit wat Hij het kostbaarst vindt: het gelóóf in Gods weerloze, verspillende, dwaze en ogenschijnlijk zinloze liefde voor ieder mens gelijkelijk. Dát geheim heeft Jezus bij die laatste maaltijd aan zijn vrienden toevertrouwd: een soort onblusbaar vuur dat ook in óns hart en onze levenswijze moge oplaaien. Want alleen dán zie je wat Hij ziet wanneer jíj naar de wereld om je heen kijkt, Gods rijk, Gods domein, dichterbij dan je denkt.
De heiligen zijn onze vrienden omdat zij ons laten zien hoe zíj de Zaligsprekingen hebben herbeleefd en met hun leven beschreven. Het waren en zijn geen doetjes met de geur van heiligheid, een soort eau de cologne met het aroma van wierook en kaarslicht, maar tégendraadse en vaak excentrieke mensen, gegrépen door dat grote vergezicht dat in Jezus brandde. Johannes, de Ziener, was dáár vol van. ‘Wat zie je wanneer je met Jezus’ ogen om je heen gaat kijken? Dan zie je het in alle klaarheid: dat de machtelozen altijd de verliezers zijn, dat mensen zomaar vertrapt worden en vaak onzinnig moeten lijden, in het klein of on het groot, omdat, ook in het klein of in het groot, de zogenaamd machtige mensen de wereld naar hun hand zetten, zonder rekening te houden met hen die een marginaal bestaan leiden en spoorloos vergaan. Verlangen wíj ernaar om, één voor één en als gemeenschap, in díe wereld echt de vríenden van Jezus te zijn, trouw aan zijn hartsgeheim? Want Johannes had de Zaligsprekingen goed begrepen: Gods rijk komt dichter en dichterbij, niet via belangrijke mensen die vol zijn van zichzelf, maar via de kleinen en machtelozen, de zogenaamd zwakken, de barmhartigen en de vredezoekers, al díe mensen die niets te vertellen hebben omdat ze niets hebben, maar die het aandurven om ongezien en ongemerkt uit dat vergezicht te leven omdat ze het zeker weten: alleen zó heeft een mens niets te verliezen. Kijk maar naar Jezus.
Allerheiligen. Heiligen zijn vrienden, de vrienden van Jezus, van God, en ook van ons. Het zijn al die mensen die met hun eigen leven het vergezicht van Jezus hebben herverteld. Ze zijn er, ook dát zag Johannes, óveral: mensen zonder pretenties, arm van geest, mensen die mild en begrijpend zijn, die met heel hun leven uitzien naar harmonie en vrede, mensen die niet vals en dubbel zijn, die door hun weerloosheid weerstand op roepen en dáárom aan het kortste eind trekken. Ze zijn er overal, een menigte die niemand tellen kan. We gedenken hen vandaag. En we bidden dat ook wíj zulke heilige mensen mogen zijn, de vrienden van Jezus. Amen.
André Zegveld