Allerheiligen [Mt. 5, 1-12a]

‘…een menigte die niemand tellen kan.’

Allerheiligen  [Mt. 5, 1-12a]

Allerheiligen, zusters en broeders, het gaat vandaag over alle heiligen. Over onszelf dus ook. Paulus zegt dat altijd maar weer in zijn brieven: christengelovigen zijn gewone mensen, maar wel mensen met een heilige roeping, die roeping maakt hen tot heiligen, geheiligden. Ook vandaag dus niet onmiddellijk, op de eerste plaats of voornamelijk denken aan de heiligen van de heiligenkalender, met ‘Sint’ voor hun naam, maar aan al die mensen die, waar en hoe dan ook, hun goddelijke roeping gevolgd en beleefd hebben, de ‘heiligen Gods.’ Een paar woorden over hen allemaal, over hun heiligheid.

Allereerst dit: alleen Gód is heílig, dat wil zeggen: onaantastbaar, God die alles en allen te boven gaat, die het laatste woord is over alles en alles, God die niet samenvalt met wat wíj over Hem denken of hoe wij Hem ervaren, God die ons altijd en overal ontgaat: ‘Niemand heeft ooit God gezien’ (Joh. 1, 18). Hij is ‘de heílige God’, het leven van het leven, de altijd ongeziene en onaantastbare bron waaruit al wat leeft voortkomt.

Maar ook elk mensenleven is heilig. Want elk mensenleven wordt geleefd in dat heilige geheim van God, het komt eruit voort en leeft ernaartoe. Ieder levend mens ‘leeft, beweegt en bestaat in God’ (Hand. 17, 28). En omgekeerd: in ieder mens leeft en beweegt Gods heiligheid, Gods onaantastbaarheid. Ieder mens is een door God geroepene, een door het laatste woord aangeraakte, geroepen om vól te zijn van waar het op áánkomt. In het leven van ieder mens kun je dus iets van God ervaren, tenminste; als je het besef in je durft laten doordringen dat ieders mensenleven zich onttrekt aan jouw kennen en kunnen. Mensen zijn heilig. Punt. Want in ieder mens schemert of straalt iets van de heiligheid, de onaantastbaarheid van God. Ieder mens laat iets van Hem zien, bij sommigen heel helder, en die mensen noemen wij dan ‘Sint’, bij anderen enkel als in een vage spiegel. Het doet er niet toe. Ieder mens laat iets van Gods heiligheid zien, want God is leven, God gunt ieder mens het leven, God ís liefde. Onaantastbaar. Het geheim van Gods verborgenheid is daarom een gebód: ‘Wees heilig zoals Ik (God) heilig ben. Heb lief, de mens naast je als jezelf.’ Is het al zover? Dat niet. Zeker, het gaat over ‘een menigte die niemand tellen kan.’ Een visioen, Góds visioen, of liever nog: Gods prognose: dáár moet het naar toe gaan, met íedere mens. ‘Zie, Ik (God) begin iets nieuws, het ontluikt al, zie je het niet (Jes. 43, 19)? Gód begint ermee, Hij begint ermee in ménsen die ermee beginnen om zélf vol te raken van Gods heiligheid, om heilig te zijn, een ménselijke mens, op Góds manier.

Een voorbeeld. U kent allemaal wel de heilige pastoor van Ars, een (denken we nogal gemakkelijk) onnavolgbare en barre heilige, met al zijn waken en bidden, zijn extreme vasten en heldhaftige boetvaardigheid, en zo. Was dát zijn heiligheid? Ik denk van niet. Misschien wel de mooiste uiting van zijn heiligheid was dat hij tot op het laatst de scheerspiegel had bewaard en gebruikt van de pastoor die in hem had geloofd en hem met veel moeite wat latijn had bijgebracht zodat hij voor priester kon leren. De pastoor van Ars keek er elke dag in om het elke dag te zien: ‘als ik in die spiegel kijk, zie ik zíjn gezicht dat er ook in heeft gekeken.’ Geen religieuze krachtpatserij, neen, Gods heilige ménselijkheid. De mensen die met z’n tienduizenden bij hem kwamen biechten, keken als het ware door zijn barre buítenkant heen en zagen dát, zijn menselijkheid.

Hoe moet je zijn om zó’n heilig mens te zijn? Jezus keek en kijkt om zich heen, Hij ziet mensen, mensen zoals wij, want andere mensen zíjn er niet. Hij spreekt niet over veel vasten, veel bidden, over veel geestelijke oefeningen en een hoop ascese. Hij zegt: je bent zalig, je bent pas écht gelukkig, je bent pas een méns die leeft overeenkomstig z’n goddelijke roeping, als je dus…En dan volgen de Zaligsprekingen. Als je een mens bent zonder veel pretenties. Als je weet hebt van schuld en kwaad en je hart leeg maakt van wrok en haat. Als je mild bent, begrijpend, en niemand veroordeelt. Als je met hart en ziel verlangt naar een leven en samenleven in harmonie en evenwicht. en het nooit opgeeft om te verlangen naar meer menselijkheid. Als je anderen altijd een nieuwe kans geeft. Als je niet dubbel bent, niet leeft met dubbele agenda’s en dus stiekem je eigen voordeel najaagt. Als je onbaatzuchtig bent en argeloos durft leven. Als je onbevangen blijft ook. Als je daar álles voor overhebt, tot en met je mensenbestaan. Als je zó leeft, dán ben je pas echt gelukkig, want dán leef je je leven op Gods heilige manier van leven.

Alle mensen die zó verlangen te leven vormen samen de gemeenschap der heiligen. Binnen de kerk én buiten de kerk. Want, zei Augustinus ooit over de kerk: ‘velen die binnen zijn, zijn buiten; en velen die buiten zijn, zijn binnen. Alléén Gód kent de zijnen!’ En God is niet eenkennig, niet enkel rooms-katholiek of zo. Hij is de God van álle mensen die heilig willen zijn op Zíjn manier. Ik geloof met heel mijn ziel en zaligheid dat Jezus uit de dood van alle egoïsme is opgestaan en zit aan de rechterhand van de Vader. Maar ik geloof met evenveel ziel en zaligheid ook dat Jezus daar niet als enige zit, dat de Boeddha daar naast hem zit, en dat zij daar elkáár herkennen en ín elkaar hetzelfde herkennen van wat zij, langs verschillenden wegen, met heel hun leven hebben gezocht, het laatste woord: dat God een God is van mensen, van álle mensen die willen leven zoals Hij.

Vanmiddag gaan we naar het kerkhof. We brengen ons te binnen wie we ook zélf zijn: mensen die ernaar verlangen om te behoren tot die menigte die niemand tellen kan. We denken aan onze doden, maar zonder egoïsme. We denken aan álle mensen die, met vallen en opstaan, hun goddelijke roeping hebben gehoord en hebben willen beleven, waar, hoe, wanneer en op welke manier dan ook. Ál die mensen die het samen in en voor elkaar verlangden te zien, te zien ‘wat geen oog heeft gezien, wat geen oor heeft gehoord en wat in geen mensenhart is opgekomen: wat Gód beoogt voor wie Hem levender wijs liefhebben’ (1 Kor. 2, 9). Álle heiligen. Amen

André Zegveld