Beginnen bij het begin [Kerstmorgen]

‘In den beginne was het Woord.’

Beginnen bij het begin  [Kerstmorgen]

Gisteravond waren we ook al bij elkaar om de geboorte van Jezus te vieren. We hoorden toen hét Kerstverhaal, dat van de evangelist Lucas: over Jezus die ergens langs de weg geboren is, in een stal, omdat er geen plaats was in een ander onderkomen, een wondere geboorte, met engelen die zongen aan de hemel, herders erbij met hun schaapjes, en zo. Dat Kerstverhaal zie je afgebeeld in de kerststal: Maria en Jozef aan weerszijden van de kribbe, meestal met een os en een ezel erbij, en in de verte zie je al drie koningen aan komen lopen, met koninklijke gaven. Sinds Sint Franciscus ooit met een kerststal begonnen is, kunnen we er geen genoeg van krijgen.

Zojuist hoorden we nóg een Kerstverhaal, een heel ánder verhaal, het Kerstverhaal volgens Johannes, een verhaal over wat er eígenlijk in de stal van Bethlehem begónnen is, een verhaal dat begint bij het begín, toen alles en alles nog beginnen moest, een verwijzing naar het scheppingsverhaal. Johannes had heel z’n lange leven over Jezus nagedacht, gemediteerd en gebeden. Hij vroeg zich af: wát is er met de komst van Jezus in ons midden eígenlijk gebeurd, welk geheim gaat daarin verborgen. Hij zocht naar waar het allemaal om te doen is, ook voor óns. En door alle kerststallen, kerstbomen, kerstliederen en kerstmaaltijden heen zag hij met de ogen van zijn geloof: ‘Jezus’ gebóórte heeft alles te maken met het begin van alles en alles. Johannes zegt daarom: ‘In het begin was het Woord, want alles en alles begint met een Woord van God, en dát allereerste Woord is in Jezus vlees geworden, mens met de mensen, heel gewoon.’ Wil je weten wát we uiteindelijk met de geboorte van Jezus vieren, dan moet je beginnen bij het begin.’ We mediteren vanmorgen met Johannes de evangelist méé, om ook zelf dieper door te dringen in geheim van Kerstmis.

‘In den beginne was het Woord, in den beginne schiep God de hemel en de aarde…’ Alles wat er is, heel de schepping, de hemel en de aarde, de sterren hoog, al wat leeft op aarde, alles ís er om dat God alles het leven ín spreekt: ‘God sprák en er kwam tevoorschijn wat Hij zeí: licht en donker, dag en nacht, de dieren op het land, in de zee en in de lucht, de mensen ook, altijd met z’n tweeën, ik en jij. Al wat is, is dus zoiets als een eigen woord van God.’ Maar het is een sprakeloos woord, want God zélf hoor je niet. Zo staat het in Psalm 19: ‘De hemel vertelt over God, het uitspansel roemt het werk van Gods handen, de dag spreekt ervan, net als de nacht, maar er zijn geen woorden, de dingen hebben geen stem.’ God zélf hoor je niet. God zelf is eigenlijk vér.

God sprak later ook door heilige mannen en vrouwen heen, de profeten, Jesaja en Jeremia, Jona en Deborah. Hij sprak door de dichters van de Psalmen, door het getob van Job en de Prediker, door de spreuken van de spreukenmakers, en door de verliefde mensen die hun liefdesliederen zongen in het Hooglied heen. Zo kwam God steeds dichterbij, dichter en dichter. Maar God zélf hoor je niet.

Tenslotte kwam God zo dichtbij als maar mogelijk is, in het mensenleven van een gewoon mens wij. God sprak niet door die mens héén, neen, het léven van die mens wás een en al Wóórd van God. Een mens als wij, een mens van niets en zelf nog minder, een mens die in grote eenzaamheid aan het kruis zijn leven heeft gegeven: het eígen Woord van God, een mensenleven als het Woord van God. Johannes van het Kruis, een groot gelovige, zei het ooit zó: ‘God heeft ons die mens gegeven. Het leven van die mens ís Gods woord, God heeft er álles mee gezegd wat Hij te zeggen heeft, God heeft er zich hélemaal in uitgesproken.’[1] Dichterbij kan God niet komen. Of toch wel? Als wij óns mensenleven gaan leven op de manier van Jézus dan wordt ook óns mensenbestaan iets van God zélf.

We vieren vandaag de geboorte van die ene mens in wie Gods Woord vlees en bloed is geworden, één van ons, als éérste van ons állemaal. Wil je weten wie God is, hoe en wat, en hoe jíj leven moet om God aan het woord te laten komen, dan moet je kijken en luisteren naar díe mens, en ook zélf als hij gaan leven. Dan spreekt God in levenden lijve in jou.

Dáár heeft de evangelist Johannes het over, over dát Woord van God, één Woord. En met heel zijn evangelieverhaal wil hij zeggen wat dat ene Woord van God uiteindelijk is: liefde, mensenliefde van de ene mens tot de andere. Want God zégt niet enkel dat ene woord, Hij ís dat Woord. In Jezus komt God zo dichtbij als een mens maar zijn kan. Jezus zei dat zó: ‘ik ben als brood voor jou en jou, éét mij, ik moet veranderen in jou. Ik ben als wijn die het hart verheugt, de wijn van de liefde. Neem, eet en drink. Doe ook zo, leef míj.’ Zó dichtbij is God, dichterbij is niet mogelijk.

Dáárom zijn we, na de kerstnacht, opníeuw hier bij elkaar. Op de kerststal en de kerstboom, de glitter, en de liedjes over ‘Midden in de winternacht’ en zo, raak je op de lange duur wel uitgekeken. Maar op het geheim van Kerstmis níet, nóóit. Want dát is het geheim van God zelf, ons eígen geheim. Amen

André Zegveld


[1] Bestijging van de berg Karmel, boek 2, hoofdstuk 22, 3-5