De laatste en laagste plaats Lc. 14, 1.7-14

‘God is nederigheid’ [F. Varillon}

De laatste en laagste plaats  Lc. 14, 1.7-14

Nederigheid, daar gaat het vandaag over: ‘wie zich verheft zal worden vernederd, en wie zich vernedert verheven.’ Woorden van Jezus, overbekende woorden die binnen de kerk en ook binnen kloosters, vaak gebruikt werden en worden om mensen klein te houden en gehoorzaam aan het gezag. Alsof nederigheid eruit zou bestaan je minder te weten dan je bent. Neen, het gaat om díe nederigheid die een Blijde Boodschap is, evangelie, een boodschap die mensen gróót maakt, naar Gods maat.

U hebt er misschien aan voorbij gehoord, maar de evangelielezing van vandaag gaat eerst en vooral over de eucharistie, over het lévend houden van de herinnering aan Jezus. De eerste volgelingen van Jezus kwamen, net zoals wij, wekelijks bijeen om maaltijd te houden, op de éérste dag. Dan braken ze het brood en schonken de wijn uit, net als bij het laatste avondmaal, om samen aan hem te denken, en vooral: om op grond daarvan steeds weer opnieuw zélf te gaan doen en te gaan leven zoals hij: de oervorm van de kerk. Maar al vanaf het begin is er een probleem. Want zodra er twee of drie in zijn naam bijeen zijn, ontstaat er zoiets als een instituut, een organisatie, met een hiërarchie, en dus met hoog en laag. Dáárover gaat wat in het evangelie wordt verhaald.

Het gebeurt in het huis van een van de voornaamste van de Farizeeën. We zijn geneigd bij het woord ‘Farizeeën’ te denken aan een joodse fundamentalistische groepering. Maar de geleerden zijn het erover eens dat Lucas hier mensen in de kerkgemeenschap op het oog heeft, Christengelovigen, de toonaangevende mensen binnen die gemeenschap, de aanzienlijken. Zij zitten als het ware natuurlijkerwijs en heel vanzelfsprekend op de beste plaatsen aan de tafel van de Heer.

Nu zijn er, ook binnen de kerk, uiteraard mensen die meer verantwoordelijkheid dragen dan anderen. Er zijn mensen die leiding moeten geven en die moeten voorgaan. Wat Jezus hier zegt, is dit: wélke jouw plaats binnen de gemeenschap ook is, het mag nooit en te nimmer een argument zijn om je daar op te laten vóórstaan, vooral niet wanneer de gemeenschap bijeenkomt om, met brood en wijn, de Heer zelf te gedenken. ‘Weet,’ zegt Jezus, ‘vooral dáár je plaats.’

Waarom? Wel, hierom: een functionaris binnen de gemeenschap van gelovigen is eerst en vooral een gelovige, en het geloof geeft een mens geen énkele onderscheidende status. Waarom niet? Omdat de méns in wie we geloven, de mens die de eigen trekken had van Gód, zélf van elke vorm van status heeft afgezien, vrijwillig, ja zijn status helemaal heeft uitgewist en als het ware naamloos is geworden. Dáárom zijn allen die in hem geloven status-loos. De eigen status van Jezus zelf lag in diens verlaging, tot zelfs de smadelijke dood aan het kruis. Láger kan een mens gewoon niet komen. U herkent de woorden van Paulus (Fil. 2).

Aan de tafel van de eucharistie houden wij, leerlingen, gelovigen, díe herinnering levend, de herinnering aan zíjn plaats, de laatste, de laagste. Hij kóós die plaats, niet omdat hij zichzelf minder of minderwaardig voelde, neen, hij kóós die plaats omdat hij niet boven anderen, welk mens dan ook, wilde staan. Hij was vol eerbied voor ieder mens, in ieder mens herkende hij God zélf, Gods eigen gelaat. Hij diende God in ieder mens. Dáárom was zíjn plaats de laatste plaats: die van het dienen van Gód in ieder mens. Naar een hogere plaats kan een mens die in Jezus gelooft en Jezus volgen wil daarom niet verlangen (vgl. Mc. 10, 44-45). Het is de hóógste plaats.

Maar als Jezus altijd al de laatste plaats heeft ingenomen, wie horen er dan eigenlijk aan die tafel van Hem aan te schuiven? Toch niet automatisch de mensen van aanzien en autoriteit, van status en ‘standing.’ Jezus zegt dan ook: ‘wanneer jullie die maaltijd van mij houden, vraag dan de mensen van niets, de bedelaars erbij, de armen, de mismaakten, de lammen en de blinden.’ Hij zegt, met andere woorden: ‘Jullie kunnen mij nooit alléén uitnodigen, Ik neem de mijnen mee, want zonder hen, de vernederden en vertrapten, ben ík niet wie ik ben. Wanneer je met hén gemeenschap vormt, hen voedt, kleedt, ontvang, voed, kleed en ontvang je mij, en dien je God.

De eucharistie is de viering van Jezus’ levenskeus en levensweg. Hij heeft voorgedaan wat wij moeten nadoen. Aanzitten aan de tafel des Heren is geen voorrecht of beloning voor brave mensen, bij de eucharistie brengen wij hém onszelf te binnen, om te gaan doen wat hij deed. Bij het laatste avondmaal bukte hij die toch de eerste was zich over de voeten van alle anderen. Hij deelde zichzelf uit en ontdeed zich van alles wat hij had. U kunt het lezen in het 13e hoofdstuk van Johannes. Maar farizeïsme is onuitroeibaar, want bij dezelfde gelegenheid ontstond er onder de leerlingen al twist wie van hén wel de voornaamste mocht zijn (Lc. 22, 24). En elders, bij Paulus, kunnen we lezen hoe zelfs en misschien wel juíst de eucharistie een plek kan worden waar gelovigen graag elkaars plaats betwisten door elkaar de maat te nemen(vgl. 1 Kor. 11, 17 ss).

Jezus’ plaats is de laatste, de laagste plaats. Daarom líjkt hij op God, ja lijkt hij God zélf te zijn, God die plaats maakt voor ieder mens. En daarom zei Charles de Foucauld ooit: wíj kunnen nooit de láátste plaats innemen, ons rest enkel de vóórlaatste plaats, want de laatste ís altijd al ingenomen en Jezus laat zich die plaats door niemand ontnemen.

Mogen we díe herinnering aan Jezus levend houden, telkens als we eucharistie vieren en vooral door de manier waarop wij met anderen omgaan. Amen.

André Zegveld