‘Leven en dood houd Ik je voor, zegen en vloek. Kies voor het leven.’ [Dt. 30, 19]
Wie is Jezus, wat is hij, wat doet hij, wat betekent hij? De mensen zeggen er van alles van, maar ieder moet zijn of haar eigen en heel persoonlijke antwoord op die vragen formuleren. We hoorden zojuist de belijdenis van Petrus: ‘Jij, Jezus, Jij bent het, helemaal, Gezalfde, Messiasmens, beeld van God, mens voor de mensen, op mensen is gericht zoals God zelf dat is.’ We hoorden ook, uit Jezus’ eigen mond: ‘zo’n mens naar Gods hart zal moeten lijden en sterven, dat móet, dat is de wil van God.’ Maar Petrus wil daar niet aan. Daarom wordt hij door Jezus hardhandig teruggewezen: ‘jij laat je leiden door menselijke overwegingen, níet door wat Gód wil.’ Het móet dus zo. Waarom móet dat eigenlijk zo?
Johannes, de leerling die misschien wel het diepst het innerlijk van Jezus heeft gepeild, zegt er dit van: ‘Alleen door er zo nodig álles, tot en met zijn leven voor over te hebben, geeft een mens het bewijs dat liefde tot het uiterste gaat.’ Want met heel zijn leven heeft Jezus dát beleefd en laten zien: ‘God is wat er in het leven van mensen onvoorwaardelijk toe doet, hij is één en al liefde.’ Daarom: dát verloochenen, ís God verloochenen. Met heel zijn manier van leven wilde Jezus laten zien wie en wat God is. En hij gaf liever zijn eígen leven prijs, dan dat hij God, dan dat hij de liefde als laatste bestaansgrond zou verloochenen. Dat moest. Veel mensen vragen zich dan verbijsterd af: wilde God dan gewoon Jezus’ dood? En ze vinden dat terecht een akelige vraag.
Eerst een andere vraag: heeft Jezus over zijn dood nagedacht? Ik denk van wel. De dood was toen alomtegenwoordig: kindersterfte, dodelijke ziekten, gemiddeld een heel korte levensverwachting, eindeloos politiek geweld met veel moorden, executies in het openbaar, bedelaars die langs de weg lagen te sterven, ga maar door. Uit de evangelieverhalen weten we dat hij rekening gehouden heeft met een gewelddadige dood. Hoe stond hij er tegenover? Eerlijk gezegd: we weten dat niet goed. Hoog bevlogen theologen zeggen: ‘Hij heeft zijn dood begrepen als gave voor het heil van alle volken.’ Maar ik kan met evenveel recht zeggen, en doe dat ook liever, dat hij in een soort mengeling van vertrouwen en vertwijfeling is gestorven, met alles daartussenin. Hij heeft, geloof ik, zichzelf niets wijs gemaakt, Hij was niet heldhaftig, hij wist wat er in mensen, en dus ook in hemzelf stak, het was allemaal duister, binnen hem en buiten hem, hij was zoals wij, een gewoon mens, een mens (zegt Sint Bernardus) die hetzelfde lichaam bewoonde als jij en jij. Toen alles hopeloos en uitzichtloos verloren was en hij in de hof van Olijven doodsangsten uitstond, toen hij het donker van de dood in viel, riep hij: ‘mijn God, waarom heb Jij mij verlaten?’ Maar hij zei tegelijk óók: ‘Vader, als Ik val, val Ik naar Jou toe.’ Het móest zo zijn, een andere weg naar het ware leven van God ís er eenvoudigweg niet. Waarom?
God wil het lijden niet. Omdat hij één en al liefde is, wil hij het lijden niet, van niemand. Zeggen: ‘dit of dat, deze ellende overkomt jou omdat God dat zo wil’, is een grove manier om God te ontkennen. God bestaat als één en al liefde, hij is de oneindige wil dat iedereen er is, hij wil dat zó intens dat hij zichzelf wegcijfert om voor de mensen plaats te maken. Maar dan geldt ook: wanneer jíj met en uit de liefde die God is leven wil, zoals Jezus dat heeft gedaan, dan zul je ook zélf, zoals God, van je áf moeten leven. Je zult alle bekommernis om jezelf moeten afleggen. Een keuze: willen vásthouden of loslaten, naar jezelf toe leven of leven naar een ander toe, nemen of geven, willen winnen of durven plaats maken. God is één en al liefde, hij wil dit éne: dat mensen zíjn beeld en gelijkenis zullen zijn.
Dat zet de wereld behoorlijk op z’n kop. God wil dat een mens er is, iedereen gelijkelijk. Hij wil dus níet dat de rijken rijk zijn en de armen arm, hij wil níet dat er hoog is en laag, links en rechts, oversten en onderdanen, machtigen en machtelozen, hij is één en al liefde, voor iedereen gelijkelijk. Door in díe God te geloven, haalt Jezus heel de wereld van hogepriesters, oudsten en schriftgeleerden, van de politieke en kerkelijke elite van zijn dagen onderuit. Zíj, de religieuze en wereldse voor-het-zeggen-hebbers, níet God, wilden dat Jezus zou sterven opdat hún wereld en wereldorde overeind zou blijven. En Jezus? Hij wist dat het zó zou gaan, ook met hem. Hij wist: als ik vasthoud aan mijn geloof zullen de mensen van man en macht mij uit hun wereld willen verjagen, zo nodig met geweld, zo nodig door mij het leven te benemen. Uit angst dáárvoor God verloochenen? Dat wilde Jezus niet, voor geen enkele prijs. Hij wist: dáárvoor bén ik er, om mensen het gelaat van God te laten zien, levender wijs, tot het uiterste toe, zo nodig ten koste van mijzelf.
Hij zegt ook: ‘wie mijn volgeling wil zijn, zal dezelfde weg moeten gaan.’ Hij zegt: ‘wie dat wíl: volgeling zijn.’ Een keuze. Je kunt er óók voor kiezen om een andere weg te gaan, de weg die Petrus dreigt in te slaan, de weg van de oudsten en zo. Maar wanneer je volgeling van Jezus wílt zijn, heb je geen ándere keus dan die van Jezus. Je zult, in het uiterste geval, bereid moeten zijn om zelfs je leven prijs te geven om trouw te blijven aan zíjn diepste keus: ‘de grond van mijn leven, de reden van mijn bestaan is God, God die één en al liefde is, en ik moet álles loslaten wat dát tegenspreekt.’ Het is een levensweg waarop je, hoe verder je durft gaan, buitengewoon gelukkig van wordt.
Mogen we daarom volgeling van Jezus worden, meer en meer. Amen
André Zegveld