‘Wat staan jullie naar de hemel te kijken?
U weet, zusters en broeders, dat Pasen, Hemelvaart en Pinksteren één geheel vormen en, bijvoorbeeld in het Joahnnesevangelie, op dezelfde dag plaatsvinden. Jezus is gestorven, zijn áárdse leven eindigt met zijn dood. Dan verdwijnt hij in het ontoegankelijke licht, de afgrond van vrede waar geen geroep is, geen geween is, geen tumult. Hij verdwijnt in de stilte van Gods onbegrijpelijkheid. Maar zijn geest is levender dan ooit, en beweegt in aardse mensen die tot leven komen met een leven van ónaardse signatuur, een leven van vergeving, eenheid en onderlinge liefde. Daarom hoeven wij niet naar de hemel te kijken. Jezus is niet van plááts veranderd, naar ergens daarboven, neen, de manier waarop hij er ís is veranderd: hij leeft door zijn geest in ons, in óns leven, tot het einde van de tijd.
In elke Eucharistieviering, bij de aanhef van de prefatie, worden wij uitgenodigd om ons hart te verheffen. Het antwoord op die uitnodiging is: ‘wij zijn met ons hart bij de Heer’, bij hém dus die niet langer op zijn áárdse manier hier is omdat hij in de hemel, in God is verdwenen, want ‘hemel’ is een ander woord voor God. Ons hart moet zich dáárnaar verheffen, onze ziel moet zich van de zwaartekracht van het áárdse bestaan losmaken en opvliegen naar waar we thuishoren, want ‘ons ware vaderland, ons echte thuis is in de hemel,’ zegt Paulus, en dus: ‘als je met Christus ten leven bent gewekt, zoek dan wat boven is, daar waar Christus zetelt aan Gods rechterhand. Zet je zinnen op het hémelse, niet op het áárdse.’ Wij zijn dan wel aardse mensen, mensen die leven op aarde, maar we horen toe aan de hemel. ‘Verheug je,’ zegt Jezus zelf elders in het evangelie, ‘omdat je naam staat opgetekend in de hemel.’ Verheug je, met andere woorden, omdat je alléén in de hémel bent wie je écht bent. Hemel en aarde, niet zozeer twee plekken, ergens, als wel twee levenswijzen. We moeten leven op aarde en tegelijk in de hemel.
Hemel en aarde. ‘De hemel is het eígen domein van God. De aarde schonk Hij aan de mensen’ zegt de Psalm. God woont in de hémel, in zijn ontoegankelijk licht. ‘Niemand heeft daarom ooit God gezien.’ De áárde is het eigen domein van de mensen. Zijn hemel en aarde dan gescheiden? Dat niet. Er is een verband. In het Onze Vader heeft Jezus gezegd hoe dat verband er uitziet. Daar zegt hij hoe je op aarde moet leven om thuis te zijn in de hemel. Het Onze Vader is als het ware een vademecum, een handboekje voor de weg naar de hemel, voor Hemelvaart dus. Het zegt hoe je moet leven, langs welke áárdse weg, om in de hémel, in Gods onbegrijpelijkheid te komen. Het zegt: als je leeft in eerbied voor Gods onuitsprekelijke naam, één en al oog voor zijn verborgen nabijheid, enkel willend wat Hij wil: dat mensen, ieder mens, één voor één, tot léven zouden komen, voluit en gelukkig, door zélf brood te zijn en door altijd opnieuw met elkaar te beginnen, ja dán gebeurt het: op aarde zoals in de hemel. Jezus is ons op díe weg voorgegaan. Hij heeft al het áárdse losgelaten. Daarom is híj de weg naar de hemel, het licht dat ons voorgaat in een verder donkeren wereld. Neem dát licht weg, en ons leven lijdt schipbreuk, het loopt vast op aarde, in een gat in de grond.
‘Niet naar de hemel kijken, naar daarboven. Daar krijg je enkel een stijve nek van’ zeggen de twee mannen in witte gewaden. Want Jezus is niet van plaats veranderd, Jezus ís er op een ándere manier: ‘deze Jezus die van jullie is weggenomen naar de hemel, hij zal op dezélfde manier als jullie hem naar de hemel hebben zien gaan ook terugkomen.’ Hóe is Jezus van ons weggenomen naar de hemel? Jezus is door zijn dóód van ons weggenomen, door zijn lévensgave, ‘zijn liefde tot het uiterste toe.’ Tóen verdween hij in de onbegrijpelijkheid van God. Zó heeft hij óns de weg naar de hemel getoond en geopend. En zó is hij dus ook ‘de komende’: hij trekt ons mee langs díe weg, hij trekt ons mee in de onbegrijpelijkheid van God, hij kómt wanneer ook wíj durven leven zoals híj, durven leven naar Gods onbegrijpelijkheid toe, op aarde zoals in de hemel, langs de weg van het loslaten.
Een vraag aan ieder van ons persoonlijk: kijken we uit naar díe komst van Jezus in ons leven, door dezélfde weg te gaan als hij, alles loslatend, alles achterlatend wat niet-God is, vaste gewoontes, dierbare opvattingen, zorg om je gezondheid: dat je niet meer kunt fietsen of elders moet gaan wonen, durven we dat aardse loslaten, zodat alleen het laatste overblijft: liefde tot het uiterste die maakt dat wij in het geheim van God verdwijnen? Want leven als volgeling van Jezus is: een voorlopig leven leiden, geloven en metterdaad belijden dat hier op aarde niets definitiefs is, dat je er enkel een passant bent, een verdwijner.
Het is óók een vraag aan ons gezamenlijk, de kerk. Ook als kerk moeten we de weg naar de hémel vinden, ook de kerk is voorlopig, geen vaste plek op aarde, geen instituut dat veiligheid biedt of stabiliteit. Ze is een gemeenschap van mensen die uitzien naar Jezus’ komst, een komst die op dezelfde manier zal plaatsvinden als toen hij ten hemel is gevaren. Zeker, er zijn wetten, ambten en volmachten, sacramentele tekens, al datgene dat het lichaam is van de áárdse kerk. Maar dat alles moet dezelfde weg gaan als die welke Jezus is gegaan, moet door de dóód heengaan van liefde tot het uiterste toe, moet sterven en verdwijnen om plaats te maken voor God, in de hemel zo óók op aarde.
‘Mannen van Galilea, wat staan jullie naar ergens daarboven te kijken. Ga toch open voor de weg van Jezus. Híj is in Gods onbegrijpelijkheid verdwenen; zó opent hij voor júllie de ruimte om zíjn leven te leven: in de hemel, zo ook op aarde: een mensenleven dat toebehoort aan God. Alleen zó komt hij, voor altijd.’ Bidden we dat dát moge gebeuren, ook aan ons. Amen.
André Zegveld