‘Wat staan jullie naar de hemel te kijken…?’
Pasen, Hemelvaart en Pinksteren vormen één geheel, één dag. Maar de leerlingen zijn mensen van vlees en bloed en dus ‘traag van begrip’, ze hebben zij, net als wij, tijd nodig om alles te begrijpen. Het is de veertigste dag na Pasen. Veertig is een symbolisch getal. Een zwangerschap duurt 40 weken. Jezus verbleef 40 dagen en nachten in de woestijn, Mozes wachtte 40 dagen en nachten op de berg, Elia moest 40 dagen door de woestijn lopen, vóór ze de stem en de stilte van God konden horen. Het getal 40 duidt op een periode van voorbereiding en innerlijke verandering. In de 40 dagen ná Pasen veranderen de leerlingen, van bange, in hun angst opgesloten mensen tot onbevreesde geloofsgetuigen. Ze hadden eindelijk begrepen wát het betekende dat Jezus uit de dood verrezen was. Nu waren ze klaar om te gaan doen wat Jezus hun had opgedragen. Zijn lichamelijke aanwezigheid was niet langer nodig. ‘Hij werd ten hemel omhoog geheven en een wolk onttrok hem aan hun ogen.’ ‘Hemel’ en ‘wolk’ zijn woorden die God aanduiden. Jezus verdwijnt in Gods geheim, dáárom kan hij voortaan overal zijn, overal waar mensen in zíjn naam samenkomen en het teken stellen dat hij heeft nagelaten om hem te gedenken. Zij, en wij dus ook op áárde, hij in de hémel.
Hemel hemelvaart. Wat gebeurt er als je dood gaat? Dan verlaat je onsterfelijke ziel je sterfelijk lichaam en gaat naar de hemel. Zo leerden we dat in de Katechismus, en je had er vage voorstellingen bij: een etherisch, in het wit gekleed wezentje dat letterlijk naar boven opsteeg, de blauwe lucht in, want zó had je dat gezien op afbeeldingen van Jezus’ hemelvaart. Wij zijn behoorlijk ontgroeid aan die kinderlijke voorstelling van de hemel, maar we weten vaak niet goed wat we er ons dan wél bij moeten voorstellen, bij de hemel, of, met dat verschrikkelijke woord: het hiernamaals. De hemel, wáár is de hemel? ‘Hemel’ is een ander woord voor God. Wáár is God? We zijn in ieder geval op weg, naar de hemel, naar God. Wat moet je je daarbij voorstellen? De engelse dichter John Donne zei ooit: ‘de weg naar de hemel ís de hemel’, en dus: de weg naar God ís God. Daar kan ik me wél iets bij voorstellen. Want zei Jezus niet zélf: ‘ik ben de weg?’ Een méns als de weg. Hoe dan?
In Dostojewski’s roman De gebroeders Karamasov bezoekt een vrouw Staretz Sozima. Ze is treurig en verward. Ze zegt: ‘Ik heb mijn geloof van vroeger in de onsterfelijkheid van de ziel verloren. Dood is dood. Iedereen zegt dat tegenwoordig.’ Sozima antwoordt: ‘Leer een méns lief te hebben, want als je iemand met heel je hart bemint, vind je dat geloof vanzelf terug.’ Hij zegt dus: als je iemand liefhebt, gaat je ziel open, en in je ziel herken je dan vanzelf een voorschaduw van de eeuwigheid, van de hemel, van God.
Er zijn méér ervaringen waarin dat aan het licht komt. Wanneer je naar muziek luistert, kan er plotseling en zonder dat je het verwacht een soort visioen in je opengaan, je voelt je zoals je bedoeld bent, en je weet, niet met je verstand maar met je ziel: dit ís het, dit is waar, hier is geen tijd maar eeuwigheid. Sommige mensen zijn meer gevoelig voor beeldende kunst, en worden dáárdoor, plotseling en onverwacht, in hun ziel getroffen. Je kijkt naar het stenen hoofd van een Boeddhabeeld, dat beeld kijkt ineens terug en vraagt: ‘wie ben jíj, écht, voorbij je buitenkant, anders en méér dan je lijf?’ Of je ziet de TV-beelden van mishandelde, verhongerende of vermoorde mensen; normaal houd je die buíten je en ga je over tot de orde van de dag, maar die mensen kunnen plotseling bij je binnenkomen, je voelt je volslagen machteloos maar vól compassie, tot in je ziel, en je verlangt naar een gerechtigheid die mensen elkaar kennelijk niet geven kunnen, je verlangt naar God, met je ziel. Het zijn allemaal ervaringen dat je leven groter is dan wat je zien, begrijpen en vastpakken kunt. En je weet: zulke ervaringen tonen waar het om gaat, wat écht leven is. Het onzichtbare, álles wat jou vol maakt van onuitsprekelijk geluk of onmogelijke compassie, álles waardoor je je héél voelt, het heeft allemaal met je ziel te maken. Je bent lichaam én ziel. En het wonderlijke is: je ziel is veel groter dan je lichaam. Met je ziel kun je in andere mensen zijn, mensen die soms allang dood zijn, en andere mensen dringen met hún ziel bij jou binnen, over de grenzen van tijd en ruimte heen. Je herkent je in iemand, je leven reikt buiten de grenzen van je lichaam, je wint jezelf in een ander, je bent waar je níet bent. Op al die manieren ben je de afbraak van je lichaam, de dood al aan het overleven. Want je lichaam kan worden afgebroken, je ziel niet. ‘Begin lief te hebben’, zei staretz Sozima, ‘dan vind je vanzelf je onsterfelijke ziel terug.’ Je moet, zegt hij, als het ware je ziel, het beste van jezelf dat je op je beste ogenblikken kunt ervaren tot in je lichaam laten doordringen. Dan komt de rest vanzelf. Je moet je afvragen: wie draag ik zó met me mee, naar wie ben ik op weg, tot wie zeg ik: hier ben ik, ik heb je lief met mijn ziel? De middeleeuwse mysticus Jan van Ruusbroec zei ooit: God schiep de mens door aarde van de grond te rapen en er een ziel in te blazen die hij nergens vandaan haalde. Als je vanuit je ziel gaat leven, leef je aan de aardse dood voorbij. ‘Alles verliezen, om je ziel te winnen’, zei Jezus zelf.
Na Jezus’ verrijzenis hebben de leerlingen 40 dagen nodig om te begrijpen wat het zeggen wil dat Jezus is opgestaan is uit de dood, om daar vól van te raken. Na 40 dagen is hun geloof in de opstanding voldragen. Ze begrijpen: Jezus heeft zijn ziel helemaal in zijn lichaam laten doordringen, ‘liefde tot het uiterste toe’, dáárom is hij in God verdwenen, is hij voortaan óveral waar mensen samenkomen om hetzelfde te doen. Het oude gebed zegt het onovertroffen: ‘ziel van Christus, heilig mij’, ziel van Christus, beziel ook mij, naar lichaam en ziel.
‘Een wolk onttrok hem aan hun ogen’, hoorden we, en: ‘wat staan jullie naar de hemel te kijken? Hij zal wederkomen, op dezelfde manier als waarop jullie hem hebben zien gaan.’ Hóe dat gebeurt, staat in elders in het evangelie. Hij komt waar de grenzen tussen hemel en aarde vervagen, daar waar wij het duister van de aarde vanuit onze ziel licht maken, waar wij de gevangenis van de aardse dood openmaken voor de vrijheid van de kinderen Gods, daar waar wij de hongerigen te eten geven, de dorstigen te drinken, de naakten kleden en de zieken niet in de steek laten. Want op díe manier is hij, die in God verdwenen is, bij ons, ‘tot heel de wereld voltooid is.’
Hemelvaart: voor wie maak ik mijzelf tot brood, zoals hij dat voor míj heeft gedaan? Tot wie zeg ik: ‘hier, mijn lichaam voor jou, ik geef je alles wat ik heb om met mijn ziel in het geheim van God te verdwijnen?’ De weg naar de hemel ís de hemel. Moge dát gebeuren. Dát geve God. Amen.
André Zegveld