‘Het Levensbrood heeft honger gehad, zoals de Weg moe is geworden en de Gezondheid gewond, zoals het Leven de dood onderging.’ ST. AUGUSTINUS
Wanneer wij eucharistie vieren belijden we ons geloof méér dan wanneer wij ons geloof enkel met wóórden belijden, zoals wij dat doen wanneer we het Credo zeggen. Wanneer we eucharistie vieren laten we met gebaren en symbolen zien wat ons geloof ínhoudt. We vatten alles wat we in de woorden van het Credo zeggen sámen in het brood en de wijn en wat erover wordt gezegd. Het is Witte Donderdag. Vanavond vieren we de oorsprong, het begin van de eucharistie: het Laatste Avondmaal. We doen dat door die laatste maaltijd van Jezus met zijn leerlingen na te doen. Zó eenvoudig is het wel.
Die laatste maaltijd van Jezus met zijn leerlingen was een vríendenmaal. Jezus zelf heeft dat toen gezegd: ‘Ik noem jullie geen dienaars, maar vrienden’ (Joh. 15, 15). Wat voor vrienden? Vrienden die elkaar dienen, die er voor elkaar willen zijn, en die daar als het moet, zoals hijzelf, ook alles voor over willen hebben, tot en met het eigen leven (Joh. 13, 1), vrienden voor het leven. We gedenken vanavond de manier waarop Jezus dat duidelijk heeft gemaakt. Hij knielde voor zijn vrienden, waste hun voeten, brak brood, en zei: ‘Zó dienstbaar wil ik jullie zijn, tot gebroken aan toe…’ Straks eten we dat brood van hem, en door het te eten belijden we: ‘Zo willen wij óók zijn, één voor één; díe weg willen we gaan, één voor één.’ We zeggen het hier tegen elkaar: ‘neemt en eet.’ En door dat tegen elkaar te zeggen, belijden we ons geloof in de opstanding uit de dood, uit al wat dood is en geen leven, de dood van egoïsme, zelfbetrokkenheid en al die vormen van eigenbelang en van ‘ik eerst’. Want we spreken eerbiedig de naam van God uit: ‘Ik zal er zijn voor jou.’ Onze geloofsbelijdenis, en een belofte aan elkaar.
We eten Jezus’ brood om ons eígen te maken wat Jezus bezielde, bij die laatste maaltijd en heel zijn leven. We willen ons die bezieling eígen maken om in vríendschap met elkaar verbonden te zijn zoals hij dat is met ieder van ons, één voor één. Door die vriendschap met hem worden we intiem met God, want Jezus heeft gezegd: ‘ik en de Vader, wij zijn één’ (Joh. 10, 30). Zodra een mens op de manier van Jezus de vriend wordt van een ander mens, wordt hij Gods vriend. Jezus is daar om zo te zeggen mee begonnen toen hij zei: ‘Ik noem jullie mijn vrienden.’ Hij zei toen: ‘wij, jullie en ik, wij leven van hetzelfde leven, we leven uit dezelfde liefde, want wat in míj leeft, mij met jullie verbindt en jullie aan elkaar bindt, is de liefde die God ís.’ Een wonder van intimiteit: wanneer je er wilt zijn voor de mens naast je, word je vriend van God. ‘Ik noem jullie mijn vrienden’ zegt Jezus wanneer hij ons zijn brood reikt. En wij beamen dat door onderling te doen wat hij gezegd heeft.
U weet: bij die laatste maaltijd zei Jezus óók: ‘Vrienden, één van jullie zal mij verraden’ (Joh. 13, 21-28). De geliefde leerling vraagt dan: ‘Heer, wie dan?’ Ja, wie zal dat zijn? De naam van die geliefde leerling die dat vraagt wordt niet genoemd. Het kan iedereen zijn, ieder van ons. Ieder van ons kan het evangelieverhaal over die laatste maaltijd binnenglippen. Ieder van ons moet het zich afvragen: ‘Heer, wíe zal dat doen, jou verraden?’ Een vraag van je hart, in je geweten. Een vraag niet om bang van te worden, maar om er de diepte en de verantwoordelijkheid door te proeven, om te proeven hoe zoet de Heer smaakt als je hem met je leven durft volgen (Ps. 34, 9). ‘Heer, wíe zal dat doen? Ík toch niet?’ Wie dát zegt, is de geliefde leerling. En die leerling zal er tot aan het einde van de tijd zijn (Joh. 21, 21-23). Tenminste: wanneer wij, ieder van ons, het verlángt te zijn. Daarom zijn we, Witte Donderdag, hier samen, rond de tafel van nú die de tafel van tóen is: om ons geloof te belijden en elkaar die belofte af te leggen.
Want eucharistie vieren is niet enkel aan tafel aanzitten en als gast bediend te worden. Je zult ook zelf moeten opstaan, jezelf te geven aan en voor anderen, om het al gevende te zeggen: ‘Dit ben ik, zó wil ik zijn.’ We zeggen ná wat Jezus over het brood en de wijn heeft gezegd, en we belóven om wat we zeggen te gaan doen.
Straks is hier het brood en de wijn. We zeggen er Jezus’ woorden over: ‘míjn lichaam, míjn bloed. Doet dit tot mijn gedachtenis.’ Doen, zijn leven nádoen. Augustinus heeft het ooit wondermooi onder woorden gebracht: ‘Jullie eígen geheim ligt hier op tafel. Niet om er devoot naar te kijken en onveranderd weer naar huis te gaan. Neen, ontvang wat je nog moet worden, steeds opnieuw: brood. Eet het brood dat Jezus jou aanreikt, en word daardoor zelf het lichaam van Christus. Hoe? Door óp te staan, naar je naaste te gaan en díe te dienen. Want de mens náást je, een mens die jou nodig heeft, die honger heeft, naakt is, bang, arm en ziek, verward of op de vlucht: dat ben ík (Mt. 25, 31-46). Doet dát dus om míj nooit te vergeten.
Mogen we met een dankbaar hart vandaag eucharistie vieren, het geheim van ons geloof, het geheim van ons leven, het geheim van Pasen: opstaan ten leven. Amen
André Zegveld