‘Een kind is ons geboren…’
Kerstnacht, zusters en broeders. We vieren dat, door de geboorte van Gods uitverkoren en geliefd mensenkind Jezus, Gods licht van vriendschap en liefde ook in onze wereld is gaan schijnen, en dat dit licht ernaar verlangt om in ons eígen mensenbestaan op te gaan. We zijn er met heel onze fantasie de afgelopen weken al op vooruitgelopen, alsof het al zover was, en we zeggen het dezer dagen op allerlei manieren ook tegen elkaar, met kerstkaarten, kerstwensen, kerstliederen, kerstdiners en veel lichtjes en lampjes. Al vanaf ongeveer 5 november konden we ook al naar allerlei soorten kerstfilms kijken op de TV, gelardeerd met veel aansporingen tot kerstaankopen en zo. Álles een uiting van ons gróte verlangen: dat er licht mag komen en zijn, licht dat alwat duister is in en rond ons leven zal doen verdwijnen. Lícht, daar gaat het om.
Vanavond horen we weer hét kerstverhaal, dat van Lucas. Het is ons zó vertrouwd dat wij er meestal overheen lezen en niet horen wat het zegt over het duíster en dat nieuwe lícht. De herders die ’s nachts bij hun kudde sliepen, ze waren aan de duisternis gewend, ze waren er ook niet bang voor, ze schrokken daar bepaaldelijk niet voor terug, het was gewoon een deel van hun leven, heel vanzelfsprekend. Maar toen in dat normale duister van hun normale nacht Góds licht over hen opging, toen ze in dát licht Góds mensenkind zagen dat langs de weg tussen hun dieren geboren was en in een haastig geprepareerde voerbak was gelegd, en toen het in hun hart ópging: ‘beseffen we eigenlijk wel wat er in het normale en alledaagse bestaan van ons aan de hand is, toen ‘werden door een grote vrees bevangen.’ Een engelenboodschap, zeker: ‘Eer aan God in den hoge, enkel zó komt God, God-met-ons, op je toe.’ Die arme herders schrikken zich bijna dood.
Wanneer we dezer dagen naar de kerststal kijken, moeten we er niet enkel naar kijken, maar er als het ware doorhéén kijken. Horen ook wíj de engelenboodschap? Kijken én je dus afvragen: hoe kom ík in en met míjn mensenbestaan dichter bij God-met-ons, bij een ervaring van Hem. Hóe moet ík dan kijken en gaan luisteren? Kijken naar de kerststal als geestelijke oefening! Ga bij de stal zitten, kijk naar het kind in de kribbe, laat het léven dat dit kind geleefd heeft door je heengaan, van het begin tot het einde, laat door je heengaan: in zó’n armzalig mensenkind zie je God-met-ons en hoor je Gods eigen mens geworden woord. Maak het dan stil in jezelf, de stilte van die eerste nacht, luíster naar wat er in jóu, eigenlijk toch ook maar een mens-van-niets, omgaat, probeer er dichter bij te komen, dichter bij je binnenste binnenste. Dan kun je het ervaren: dat je dáár, in je binnenste binnenste, je ziel, alléén bent, als het ware de enige bewoner daar. Zeker, er huizen heel veel mensen in jou, mensen die jou willen en liefhebben, maar je bent daar toch alléén. Loop daar niet voor weg, durf verder naar binnen te gaan, in die grote stilte daar binnen in je, de intieme plek van God-in-en-met-jóu. Durf het aan: blijf kijken, luisteren: dan kan het in jou opgaan, een soort onaardse vrede: ik ben daar niet alléén, geen mens is alléén, in ieder mens is Hij er, God, voor ieder anders en toch voor ons allemaal dezelfde. Diep verborgen in ons binnenste, diep verborgen in ons midden ís God er, als een nog ongeboren kind in ieder van ons dat eruít wil, dat geboren wil worden, wil groeien en groeien en mens worden, mens-hélemaal. Want altijd is daar, of je jong bent of heel oud, het doet er niet toe, de stem van God, de stem van een tere stilte: ‘Ik heb jou lief.’
Dat vieren we met Kerstmis: God is heel dichtbij. De belangrijke vraag is: durf je voor Hem opengaan, voor Zíjn licht, of blijf je liever in je eigen duister? Durf je het aan: ópen gaan? God is geen almachtige albediller die ons voortdurend bespiedt zonder iets van zichzelf te laten merken, God is als dat kind in de kribbe, weerloos en nog woordeloos. Maar als je stil durft zijn en blijft luisteren, dan gaat er een wonderlijk licht in je op, innerlijke vréde, en hoor je het zonder woorden in je hart: ‘Ik heb jou lief, lééf zoals ik, groei naar mijn maat, begín ermee, altijd, alsof je altijd nog met léven beginnen moet, zo word je een gelukkig mens, gelukkig met míjn geluk.’
Het is Kerstmis. God is een God-met-ons, een God van alledaags geluk. Voor dát geluk vertrouwt Hij ons toe aan elkáár. Het begin ervan is een hulpeloos kind langs de weg, langs onze levensweg. Gelóóf in het kind wiens geboorte we vandaag vieren. Het is de engelenboodschap dat de duisternis waarin we normaliter leven doorbreekt. Geloof niet enkel met je hóófd, geloof vooral met je hárt, met wat er omgaat in je binnenste binnenste, gelóóf dat in íeder mens Gods verborgenheid aan het licht wil komen en erop wacht om geëerd te worden. Hoe? Doordat jíj, vanuit wat er leeft in je ziel, je geluk zoekt in het werken áán en leven vóór het geluk van ánderen. Want íeder mens is een kind van Gods mensenliefde. In íeders binnenste binnenste zegt Gód: Ik heb jou lief. Als wij, ieder van ons hier, dat écht serieus zouden nemen, ja dan is het écht Kerstmis, het begín, hier en nu, in het écht, van die engelenboodschap in Bethlehem: ‘Eer aan God in den hoge, en vrede tussen de mensen die naar elkaar omzien.’ Maken we het dezer dagen naast alle feestgedruis af en toe even stil in onszelf om Góds leven, bewegen en spreken in onszélf te horen, in ons binnenste, en om vandáár met groeien te begínnen. Amen
André Zegveld