Driekoningen

De drie koningen zagen een ster aan de hemel omdat er al een ster was opgegaan in hun hart. En ze gingen op tocht, uit hun eigen land en vertrouwd leven vandaan: een reis naar buiten en een reis naar binnen.

Driekoningen

Dat Jezus is geboren is, is eigenlijk niet zo verschrikkelijk belangrijk. Veel belángrijker is dat hij als het goddelijk mensenkind wordt herkénd. Want als dat niet gebeurt, dan had hij net zo goed niet geboren hoeven worden. Daar gaat het evangelie van vandaag over, over mensen die hem herkend hebben, die in een kínd langs de weg verloren de kóning, in de ármoede van een voerbak het lícht van God zelf herkend hebben.

Het feest van vandaag heet Driekoningen. Dat is niet helemaal juist. De zoekers uit het evangelieverhaal zijn niet met z’n drieën, en het zijn ook geen koningen, het zijn magiërs, ‘wijzen’. Er komen in het verhaal wel koningen voor, maar dat zijn er maar twéé: een válse en een wáre. De válse koning, Herodes, woont in Jerúzalem, de wáre koning in Béthlehem. En die merkwaardige wijzen hebben het verschíl herkend tussen de ware en de valse koning, tussen Bethlehem en Jeruzalem. Zij laten ons zien, hoe ook wíj de ware koning kunnen vinden en de valse ontmaskeren. En dat heeft dan weer alles te maken met het zien en het volgen van een ster.

Bethlehem met Jezus en Jeruzalem met Herodes: twee pláátsen met élk een koning. Het zijn twee plaatsnamen die staan voor twee lévenswijzen. Met aan óns de vraag: naar welke plaats ben jíj eigenlijk op weg, voor welke koning kies jíj, en hoe kijk jíj tegen je leven aan, volgens de gewoonten van Jeruzalem of volgens de gewoonten van Bethlehem?

Jeruzalem is de hóófdstad, voor de joden het centrum van de wereld, een soort combinatie van New York en Rome, Wallstreet en de Heilige Stoel. Een symbóól, hoe mensen daar léven: ze kopen op wat los en vast zit: dingen, bedrijven, werkgelegenheid; mensen worden er verhandeld als stukgoed; regels en wetten worden er namens God zelf gemaakt. Jeruzalem: het is de stad van de “belangrijke” mensen. Het leven wordt er gebaseerd op winst- en verliesrekening, op cijfers, op wat je kunt overzien en in de hand houden. Mensen vinden er hun weg door naar de grónd te kijken, naar wat nuttig en realistisch is, door ervoor te zorgen dat ze sterker zijn dan anderen, zodat ze niet bang hoeven te zijn. Zó leeft de valse koning in Jeruzalem. Hij gebruikt er God en godsdienst voor. Hij leest de Schrift met de scherpe ogen van de haat tegen al wat zijn wereld bedreigen kan: ‘een andere koning? Weg ermee, uit het leven ermee.’ Jeruzalem en Herodes, geen namen uit het verleden, maar een maníer van leven, en hoe de wereld er dan uitziet: grote en belangrijke mensen die over God praten om de mensen naast hen klein te krijgen, ángstige mensen die leven onder een donkere hemel en enkel zichzelf en hun hebben en houden te verdedigen hebben. Komt God dáár aan het licht, komt hij dáár tot verschijning?

Neen, dat gaat anders, zegt het evangelie. God komt aan het lícht bij mensen van níks, in het onooglijke gehucht Bethlehem. Dáárheen moet je dus op weg, naar een ándere wereld met een ándere koning, naar een wereld van eerbied voor ieders eigen maat, een wereld waarin ieder tot zijn recht mag komen en waar zorg is zelfs voor voor een kind dat in een voerbak ligt. Maar daarvoor moet je wel, zoals die wijzen, durven loslaten, al die oude zekerheden, al die manieren waarop je je zelf groot maakt, waardoor je je afzet tegen anderen, waardoor je je veiligstelt en verdedigt. Op wég durven gaan. En niet naar de grónd kijken, maar naar de hémel. Je moet het onzichtbare voelen en het verborgene lezen, luisteren naar je fantasieën en verwachtingen, naar je vergeten dromen en verborgen wensen, naar de Bijbel die zo wonderlijk spreekt, over ‘gróten die niets voorstellen en kleínen die op Gods troon zijn gezeten, over paupers die de maat aangeven en heersers die zich zo vreselijk vergissen (Lc. 1, 46-55). Dan zul je sterren ontdekken in het donker, sterren die opgaan aan de uiterste horizon van je eigen hart. En in het licht van die sterren kun je eindelijk de Schrift gaan verstaan, met nieuwe ogen, alles wat daar geschreven staat, over een woestijn die gaat bloeien, over een Messias, een koning die de oude wereld zal veranderen, voorgoed. Want als je Herodes met z’n Jeruzalem durft loslaten, vind je een kínd, een méns zoals een mens bedoeld is: als iemand die voortgekomen is uit Gods eigen hart en handen, ieder mens, een voor een, in Bethlehem.

De drie wijzen durfden die ster te volgen, tegen de stroom in. En ze vonden wat ze zochten, ook al wisten ze, toen ze op weg gingen, niet precies wat ze zochten. Ze vonden een kind in een voerbak, een verpauperd kind dus, ergens langs de weg verloren, maar ze wisten: dit kind is een koningskind, ja, elk kind langs de weg is zo’n koningskind (Mt. 25, 31-46).

Er bestaat een oude legende over hen. Er waren niet drie, maar vier koningen. Alle vier zagen ze de ster, en met z’n vieren gingen ze dan ook op weg. Ze namen het beste mee: goud, wierook, mirre, fijn linnen, honing, parels. Dríe van hen reisden zo snel ze konden. Maar de víerde werd voortdurend opgehouden; hij kwam steeds weer árme mensenkinderen tegen die hij níet voorbíj wilde lopen. De een gaf hij van zijn goud, de ander iets om aan te trekken, weer een ander gaf hij boterhammen met honing. Op een gegeven moment had hij zélf níets meer. Hij werd een doodgewone landloper, een haveloze dromer, verloren langs de weg. Maar hij blééf de ster van zijn hart volgen. Pas na ruim dertig jaar kwam hij in de buurt van Jeruzalem, bij een executieplaats. Híj was, zegt de legende, de éérste die aan het kruis daar direct de ware kóning herkende: het was het kind dat hem ooit in zijn droom verschenen was. Moge het ook óns zo geschieden. Amen.

André Zegveld