‘Groot is uw loon in de hemel.’ [Lc. 6, 23]
Eeuwig leven heeft weinig van doen met een soort onsterfelijkheid, met een leven ‘aan gene zijde’ en de idee dat een mens dáár zal krijgen wat hij of zij híer tekort is gekomen. Het heeft alles van een inzicht’, en wel het inzicht dat het heden de enige werkelijkheid is, en dat verleden en toekomst alleen ‘breinig’ van elkaar onderscheiden kunnen worden. Het heden, het ogenblik van nu is ‘de poort naar de hemel’ en de ‘rechte en smalle weg naar Gods eigen plek’. Een rijk mens, zegt het evangelie, komt daar nooit; hij torst nu teveel bagage mee aan verleden en toekomst.
Er is het wondere woord van Jezus: ‘voor Abraham werd, ben Ik’ (Joh. 8, 58). Dat betekent niet: denken dat je God zelf bent, maar wel: je eigen plaats weten. Bijna iedereen heeft daar weet van, heeft dat ooit wel ervaren, in zeldzame ogenblikken, wanneer iets verrassends moois of vreemds je het voor een ogenblik onmogelijk maakte om woorden voor je gevoel te vinden. Want het is een ervaring die verdwijnt zodra je haar opmerkt en onder woorden wil brengen. Het is het moment van een gewaarwording die verbanden en kwaliteiten duidelijk maakt die allang op hun plaats staan.
Je zit of staat ergens, je loopt, kijkt om je heen, gewoon. En je neemt waar, neemt op. Het kan gebeuren wanneer je met je familie of met vrienden aan tafel zit, de conversatie is gewoon conversatie, korte gedachtewisselingen, een opmerking over de smaak van wat op het bord ligt. Het kan gebeuren wanneer het stil in huis is, ’s avonds laat bijvoorbeeld, je bent alleen en de hond in de hoek zucht diep. Of je kind slaapt, en je ziet een sliertje speeksel uit z’n open mondje komen. Of je loopt buiten. En dan het gevoel: dit is zoals het zijn moet. Je wordt als het ware overweldigd door een diep gevoel van voldoening, van vervulling. Niet: ik ben groot, groot genoeg om dat alles in me op te nemen; maar: al dit immense voltrekt zich voor mijn aangezicht, ik ben te nauw voor al wat is, mijn ziel is weids: een ladder die tot in de hemel reikt (Gen. 28, 12). Een niet egoïstische ervaring. Iets onbekends doet je aan wat je niet kent. Als dat gebeurt, mag je echt van geluk spreken.
Het moet je overkomen, zomaar. Maar er is ook een weg naar die ervaring van echt geluk. Die weg wordt exemplarisch beschreven in de zaligsprekingen: echt gelukkig ben je wanneer je intenties belangeloos zijn, wanneer je je ziel en zaligheid niet investeert in hebben en houden, wanneer je het leed van een ander in jezelf durft toelaten, wanneer je je ervoor inzet dat een ander tot zijn recht komt, en wanneer je voor dat alles ook alles overhebt. Want dan doet iets onbekends jou aan wat je niet kent: ‘gelukkig de zuiveren van hart, want zij zullen God zien’ (Mt. 5, 8).
André Zegveld