Echt gelukkig willen worden [Mt. 5, 1-12 * Allerheiligen]

‘het vuur dat Hij in de harten van de mensen heeft willen ontsteken en in hen wil zien oplaaien’

Echt gelukkig willen worden  [Mt. 5, 1-12 * Allerheiligen]

Allerheiligen. We vieren de grote gemeenschap van al die mensen die, door alles en alles van hun leven heen, met een zuiver hart God hebben gezocht, het laatste woord over alles en alles, het ‘ene noodzakelijke.’ Niet enkel binnen de kerk, maar ook daarbuiten, want velen die binnen denken te zijn, zijn feítelijk buiten, en velen die buiten zijn, zijn al binnen. De heiligen. Ál die mensen die, geweten of ongeweten, met een onverdeeld hart, het woord hebben herkend en gedaan dat God zelf, die liefde is, in hun binnenste heeft gegrift, toen ze met een groot verlangen naar het laatste woord over het ene noodzakelijke zochten. Ook Jezus was zó’n mens, vol van dat verlangen naar God, hélemaal.

U hoorde zijn Zaligsprekingen, ze vormen als het ware de sámenvatting van zijn verlangen, zíjn zelfportret. Ze zijn daarom ook ‘het vuur dat Hij in de harten van de mensen heeft willen ontsteken en in hen wil zien oplaaien’ (Lc. 12, 49), heftiger en heftiger, ook in óns hier. Want als je met het vuur van de Zaligsprekingen gaat leven in de mensenwereld zoals die is, dan zie dáár al het rijk van God, Gods eigen domein. En de mensen die het hebben aangedurfd om het vuur van de Zaligsprekingen in hun hart te laten ontbranden en hun mensenleven daaraan aan te passen, zíj zijn de heiligen. En ze zijn met velen, ‘een menigte die niemand tellen kan,’ mensen van wie het mensenbestaan een afstraling is geworden van Gods liefde, van het zelfportret van God-mensgeworden. Jezus laat zien hoe ook wíj ons leven moeten leven om, net zoals Hij, een mens-van-God te zijn, mens die sprekend op Hém, Jezus, op de éne mens die God voor ogen had toen Hij, in den beginne, de mensen in het leven riep naar zijn beeld en gelijkenis. We gedenken vandaag hen allemaal, met of zonder naam. En door hén te vieren, spreken we heel schuchter ons eigen verlangen uit om bij hen te mogen horen. Hóe daarmee dus beginnen? Met de Zaligsprekingen: de levensregel voor alledag die beschrijft hóe je moet zíjn om een mens te zijn die vol is van God, hóe je jouw mensenleven moet leven om levender wijs al hier op aarde in Góds domein te leven, en dus zálig te zijn, écht gelukkig. De zaligsprekingen:

Nederig zijn, arm van géést: diep in jezelf weten dat je uiteíndelijk een armzálige mens-van-niets bent die ooit alles zal moeten loslaten. Je niet groter willen voordoen of maken dan je bent. Jouw ego niet óppompen om die ármoede te verhúllen. Leren aanvaarden dat je afhankelijk bent van God en van andere mensen. Leren aanvaarden dat je als arme mens kunt líjden aan jouw mensenbestaan, aan de ónmogelijkheden ervan, de tekorten en de treurigheid ervan, en daar niet voor weglopen of van wegkijken.

Zachtmoedig zijn: niet voornamelijk alleen voor jezelf en dus gulzig willen leven, maar leven vanuit het besef dat niets ván-jou is en dat niets er exclusief voor-jóu is. Gaan leven alsof je níets te verliezen hebt, weerloos en geweldloos. Om zó eindelijk echt oog te krijgen voor de mensen om jou heen.

Barmhartig zijn, niet inhalig, niet de regíe willen hebben over jouw eigen imago, er dus niet op uit zijn om zelf te bepalen hoe de mensen over jou moeten denken. Ánderen niet zien als een soort hulpstuk om jóu overeind te houden, maar beseffen dat ieder mens évenveel waard is als jíj, évenveel mens is, éven ónaantastbaar is als jij. En daarom:

Niet afgunstig zijn. De ander niet zien als een rivaal, maar als een gelijke. Plááts voor hem of haar maken en vooral niet bang zijn dat iemand het béter heeft of méér krijgt dan jij. Er weet van hebben hoe moeilijk dat vaak is. Weet hebben ook van de pijn die leven kan doen en van het verdriet daarover. Een vredelievend mens zijn door níet te hongeren naar jouw eigen voortbestaan, maar van harte te verlangen naar het welzijn van anderen en je met een ónverdeeld hart te verbinden aan hún nood: ‘ik wil dat jíj er bent.’ Gods naam.
En dáár álles voor over hebben, óók dat je voor gek wordt verklaard of iets dergelijks.

Dát vuur wil Jezus ontsteken en zien oplaaien in ieder van ons: het vúúr van Gods mensenliefde. Want dát is het laatste woord over alles en alles. Jezus’ zaligsprekingen laten enkel zien hoe je ermee begínnen moet om uit die líefde te leven, heel gewoon, van mens tot mens, ik en jij. Een begín dus. Waar dat begín op uit loopt? Dat heeft Jezus laten zien aan de tafel van het laatste avondmaal. Hij zei toen tegen zijn leerlingen, tegen ons dus: ‘vúrig heb ik ernaar verlangd om deze maaltijd met jullie te delen.’ Zijn hart was zuiver toen Hij dit zei, zo onverdeeld eenvoudig dat Hij zijn kleren aflegde en hen de voeten begon te wassen. Zó gáf zo zichzélf, vlees en bloed, met een liefde die tot het uiterste ging. Gods geheim van liefde, Gods eigenste naam, verdween in Hem, in zíjn lichaam en bloed. Dáár loopt het op uit, ook voor ons, voor íeder van ons op een eígen manier. De zaligsprekingen, ze zijn enkel het begin van deze weg ten leven

We vieren Allerheiligen, we vieren al die mensen die het aangedurfd hebben om hun leven te leven met een groot verlangen naar God, het laatste woord en ene noodzakelijke. Wíj lopen met al die mensen mee en zíj met ons, levender wijs, niet zozeer om God te vínden maar om door God gevonden te wórden. Op aarde zoals in de hemel. En om dus zálig te worden, écht gelukkig. Bidden we daarvoor. Amen

André Zegveld