‘Eén ding ontbreekt jou, het belangrijkste: durf alles los te laten.’
Jezus is met zijn leerlingen op weg naar Jeruzalem, naar zijn lijden en dood, een weg die ieder die Jezus wil volgen op een of andere manier zal moeten gaan. Al gaande verkondigt hij de Blijde Boodschap van het Rijk van God. Dan komt iemand op hem af gerend, zomaar iemand, het kan dus iedereen zijn, ieder van ons, een rijk mens, wij dus, want de allerarmste hier in de kapel hoort, op wereldschaal gezien, tot de zeer rijken.
Die man vraagt aan Jezus: ‘Goede meester, wat moet ik doen om dát leven te verwerven dat eeuwigheidswaarde heeft?’ Jezus verwijst dan naar de Schrift: ‘vraag je af wat volgens de Schrift de wil van God is, en herlees je leven in het licht van de Tien Geboden, de tien wegwijzers naar een leven volgens Gods bedoeling.’ Maar hij plaatst die tien geboden eerst in het kader van de goedheid van God: ‘Alleen God is goed,’ zegt hij. De tien geboden: tien concrete levensvormen waarin Gods goedheid zichtbaar wordt in mensen van vlees en bloed. Die mens zegt: ‘ik onderhoud en bewaak die geboden al vanaf mijn jeugd.’ Maar door te vragen wat hij nog meer zou kunnen doen, laat hij zien dat hij een verlangen heeft dat verder gaat dan wat is voorgeschreven.
Jezus herkent dat verlangen, het is ook het zijne, een verlangen om ‘al wat geschreven staat tot voltooiing, tot vervulling te brengen,’ verlangen naar een levenswijze aan het voorgeschrevene voorbij, verlangen naar een wereld vol van Gods goedheid, de wereld omgekeerd. Jezus ‘krijgt die mens lief en kijkt hem aan,’ een diepe en persoonlijke relatie. Hij zou deze mens graag meenemen op zijn tocht naar het Rijk van God. Hij zegt: ‘wil je leven van eeuwigheidswaarde verwerven, wil je dichter bij Gods Rijk komen, leef dan voor anderen, de armen, voor mensen die vergeten worden en die behandeld worden alsof ze niet bestaan. Door er voor hen te zijn, laat je zien dat je in Gods goedheid gelooft, laat je zien dat jij weet dat je ook zelf leeft uit de goedheid van God.’ Jezus kijkt hem aan met een blik van uitverkiezing: ‘laat los, je eigenbelang, alles wat je hebt, geef het aan de armen, want wat je aan de armen geeft, geef je aan God in de hemel, en volg mij op de weg niet van verwerven maar van verliezen.’ Want de weg naar eeuwig leven, naar God, gaat via de mensen die jou nodig hebben om te leven.
Maar die mens heeft kennelijk geen verlangen om los te laten en te verliezen. Hij dacht te kunnen verwerven, hij wil de nieuwe wereld van Gods Rijk die Jezus voor ogen staat niet, hij kan niet loslaten. Hij vergeet Jezus’ liefdevolle blik en gaat weg, bedroefd, want nooit zal hij de vreugde en de vrijheid ervaren van hen die Jezus volgen, de vreugde om Gods goedheid. En het tragische is dat hij waarschijnlijk ook nooit meer echt van zijn rijkdom heeft kunnen genieten, nu hij van Jezus gehoord heeft: ‘één ding ontbreekt jou, het belangrijkste..’
Gaat het in dit verhaal over armoede en rijkdom: dat je niet rijk mag zijn? Het gaat dieper. Het verhaal gaat erover waar je echt geluk in vindt, waar je echt God in vindt, en of de goedheid van God voor jou geluk betekent, leven van eeuwigheidswaarde. Denkt u maar aan al die woorden van Jezus over ‘er staat geschreven…, maar ík zeg jullie,’ woorden over voltooiing en vervulling. Denkt u maar aan de Zaligsprekingen: ‘je bent pas echt gelukkig als je (en ik vat samen) leeg bent van jezelf en vol van de goedheid van God.’ Alleen God is goed, God kent geen eigenbelang, God is liefde,’ één groot verlangen dat de ander er is.
Jezus kent de mensen. Hij zegt tegen zijn leerlingen, de mensen die hem volgen: ‘hoe moeilijk is het voor iemand die heeft om het Rijk Gods binnen te komen.’ Hoe moeilijk is het om aan je eigenbelang voorbij te zien en echt vrij te zijn, vrij voor God, vrij voor Gods goedheid die zichtbaar wordt in mensen die belangeloos voor elkaar leven. Eigenlijk kúnnen mensen dat niet, de rijken niet en de armen ook niet, want de natuurlijke neiging van mensen is, heel anders dan die van God, gericht op zelfbehoud. De leerlingen begrijpen dat heel goed, ze zijn verbijsterd en denken: wie kan er dan nog gered worden, geen mens kan zich immers zelf van zijn natuurlijke neiging tot zelfbehoud bevrijden.
Jezus hoort hen denken, en zegt: ‘om zo los te kunnen laten, heb je de kracht van God nodig, een kracht die je niet krijgt door meer te doen, maar door te geloven, te geloven in de weerloze overmacht van Gods goedheid zoal die in hem, Jezus, aan het licht gekomen is. Want Jezus zal door het oog van de naald gaan, zal zich van zichzelf leeg maken en zo Gods goedheid laten zien. Geloven in hem maakt het onmogelijke mogelijk.
Met Petrus wandelen wij, de kerk, ieder van ons, dan het verhaal binnen, Petrus die met enige zelfvoldoening zegt: ‘kijk, wij hebben alles losgelaten en zijn jou gevolgd.’ Hij belijdt zo z’n geloof. Heeft hij, anders dan die mens die bedroefd wegging, het leven van eeuwigheidswaarde verworven? Geloven en loslaten doe je niet eens en voorgoed, je moet het elke dag, in elke situatie, opnieuw uitvinden en leren. Het evangelieverhaal vertelt verderop dat zij die alles verlaten hadden om Jezus te volgen, ook degenen zijn die hem, toen het er op aankwam, verlaten hebben om hun eigen leven te redden. Een waarschuwing. Het zijn de twee kanten van Petrus, van de kerk, van ieder van ons.
Het verhaal van vandaag gaat niet over rijk of arm. Als iedereen, Franciscanes of niet, net zo arm als Franciscus zou gaan leven, zou er nergens meer een plaats aan tafel zijn voor Franciscus. Het verhaal gaat over het eigenbelang dat altijd en overal in je leven meespeelt. Het vraagt aan ons: hoe diep is je geloof, kun je aan je eigenbelang voorbij zien, kun je van wat je hebt een brug maken naar de ander, durf je zo God bij je binnen laten, tot hoever durf je te gaan, durf je ‘arm te zijn om anderen rijk te maken, niets hebben en jezelf geven?’ Durf je het in alles horen: ‘volg míj?’ Wil je écht gelukkig zijn? Bidden we dat we mogen opengaan voor de goedheid van God. Amen.
André Zegveld