Gedoopt zijn, een gedoopte zijn: in de rij staan van al die mensen die verlangen Jezus na te volgen in diens geloof en langs diens levensweg en die ervoor kiezen om verschil te maken met het oog op Gods rijk.
Het feest van de Doop van de Heer, de afsluiting van de Kersttijd, het grote feest van Gods menswording: een goede gelegenheid om stil te staan bij ons eígen doopsel. Wat is er met de doop aan en in Jezus gebeurd? En wat is dus de betekenis van onze eígen doop?
Wat is er met Jezus gebeurd? Hij zocht God, de goede richting in zijn leven. En hij is daarvoor in de rij gaan staan, hij heeft zich bij mensen aangesloten, mensen rond Johannes de Doper, mensen op zoek naar lícht, uítzicht, de juiste lévenshouding, perspectief. Ze wisten, die mensen, met Jesaja uit de eerste lezing: met geld kun je geen leven kopen, en hard werken is geen doel op zich. Ze zochten naar een antwoord op vragen als: ‘waartoe zijn wij op aarde? (u herkent de oude katechismusvraag) en: waarom gaat het altijd zoals het gaat?’ De vrágen van álle tijden: waarom lijken oorlogen ónvermijdelijk, waarom lijden miljoenen mensen honger, waarom zoveel onderlinge haat tussen mensen (denk aan wat er de afgelopen dag en in Amerika aan de hand is geweest), waarom zoveel onderhuids geweld? Zeker, je kunt daar dan geleerd over doen, en het hebben over economische wetten en geopolitiek. Maar voor de mensen die feítelijk onder dit alles te lijden hebben, maakt dat volstrekt níets uit. Zíj hebben évenveel recht op een welvarend leven zoals wij, en zij vragen, door er te zíjn, aan óns: waartoe zijn wij op aarde? De mensen rond Johannes de Doper zochten een antwoord op zulke vragen, niet om erover te kunnen praten, maar om ermee te kunnen léven. Ze hadden een gróót verlángen: hoe het ook zit, hoe je er ook linksom of rechtsom over kunt praten, wíj willen zélf een níeuw begin maken, op een níeuwe manier gaan leven, niet aan de zijlijn blijven stann, maar dóen: léven, zoals Gód dat wil. Ze wilden in een onverschillige wereld van geld, macht en onmacht verschíl maken. Als teken van hun verlangen om nieuwe mensen te worden, laten ze zich door Johannes dopen. En Jezus sluit zich bij die mensen aan. Hij zoekt niet in z’n eentje, hij deelt zijn vragen met anderen, hij gaat in de rij staan, hij sluit zich achteraan aan, hij laat zich dopen: zoals zíj, zo ík. Dat noemen we traditie.
Door zich bij anderen aan te sluiten en in de rij te gaan staan, ontdekt hij dus wie hij is, wie hij zíjn wil. En hij loopt vol van God, zó vol dat het in hem opgaat: ‘Ik, deze mens die ik ben, Ik ben een uitverkorene, enig kind van God, want God heeft enkel enige kinderen.’ Hij ziet in wie hij ten diepste is, hij ziet tegelijkertijd wie alle ánderen zijn: ook zíj, één voor één, enige kinderen van God. En hij wéét: ‘Ik ben geroepen, met huid en haar, om het te verkondigen, luidkeels: jij en jij en jij, wij allemaal zijn de uitverkoren enige kinderen van God.’ Dáárvoor wilde Jezus voortaan leven, uit dát inzicht, met zijn Blijde Boodschap voor iedereen: ‘Mensen, ga ánders leven. God, Gods rijk, is dichterbij dan je denkt’ (Mc. 1, 15). Door in de rij te gaan staan, ontdekte hij zijn levensdoel en levensweg. En achter hem vormde zich een níeuwe rij mensen, mensen die zíjn weg wilden gaan. Ze lieten zich niet meer door Johannes de Doper dopen, maar door de mensen in Jezus’ rij, door de apostelen, en verder en verder, tot hier en heden aan toe. Kerk, traditie.
Wij zijn gedoopt. Ánderen hebben daar meestal voor gekozen, je vader en moeder meestal. Wat waren hun motieven daarvoor? In ieder geval zéér gevarieerd. Hun motieven zijn trouwens niet belangrijk meer. Want wat hebben ze gedaan? Ze hebben ons in de ríj gezet, de rij die ‘kerk’ heet, de rij achter Jezus aan. Ze hebben ons in een tradítie geplaatst, ze hebben ons bínnengebracht in een mensengemeenschap die het (in het goede geval) heeft over vragen als: waartoe zijn wij op aarde, en: hoe móet dat eigenlijk: léven? Het antwoord op de vraag waarom ik ooit ben gedoopt, is daarom niet belangrijk meer. Veel belángrijker voor ons, u en mij, is de vraag: wat betékent dat doopsel nú voor ons, waarom zit ik hier nu in de kerk, wat betekent het voor mij nu dat ik enig kind van God ben, gelóóf ik dat echt en lééf ik uit dat geloof, kies ík met huid en haar voor de weg die Jezus ooit is ingeslagen? Gedoopt zijn alléén is niet genoeg om in de rij van Jezus te staan. Je moet vól zijn van hem, telkens opnieuw in hém gedoopt worden, met zijn heilige lévensadem, Gods Géést die leven, mensenleven wil worden in óns.
Wij zijn gedoopt, ooit. Wat betékent dat voor ons, voor míj, in welke ríj ga ik staan, wat betekent die rij (de kerk) voor mij, niet het instituut maar de gedeelde lévensweg en lévenswijze; wil ik met samen met de andere mensen in die rij zoeken wat het betekent om te leven langs de levensweg van Jezus, en wat daar de consequenties van zijn? Wat bezíelt ons, wat is de passie die ons, kerk, gaande houdt? Maken wij verschil? Wil ik, willen wij in een ónverschillige wereld van consumenten en zo écht verschíl maken? Geloof ik in God als Vader, zoals Jezus dat geloofd en beleefd heeft: de Vader van de zorgeloze vogeltjes in de lucht, de Vader van het ‘Onze Vader’, de Vader van álle mensen gelijkelijk, de Vader van het ‘Vader, laat deze kelk aan mij voorbijgaan, de Vader wiens heilige wil geschieden moge?’
Wij zijn gedoopt en op wég gezet. Zoals ik niet híer in de kerk geweest zou zijn wanneer er geen ménsen waren geweest vóór mij, tot in een ver en diep verleden dat reikt tot Jezus in de rij voor Johannes de Doper, mensen die míj in de rij van Jezus hebben gezet, zó ben ík er, zijn wíj er, u en ik, om mensen ná ons op die weg te zetten, die weg van: ‘jij en jij en jij, ook jíj bent het enig kind van God.’ Vandaag, Doop van de Heer, eindigt Kerstmis, het feest van Gods menswording. We vierden Kerstmis niet om er bij stil te staan, ‘wat mooi en huiselijk en zo’, maar om ons uiteíndelijk af te vragen: wat nú, hoe wordt Gód mens in míj, in jóu, in ons állemaal? Om zó met hém, Jezus Christus, bekleed te worden, en als gedoopten verkondigers te zijn van zijn blijde boodschap. Amen.
André Zegveld