‘Wie nu al hemels leeft, is op aarde al in de hemel.’ [John Donne]
We hoorden woorden van Jezus. We moeten ons bij deze woorden realiseren dat Jezus dit alles zei bij het láátste avondmaal, toen Júdas het brood en de beker had aangenomen en zich onmiddellijk daarna van Jezus en de anderen verwíjderde en de nacht inging van het verráád, het verraad dat zal leiden tot Jezus’ dood, tot de dood van het goddelijk mensenkind. En tóch zegt Jezus: ‘Nú is de mensenzoon verheerlijkt en God is verheerlijkt in hem.’
‘Verheerlijken’. Een moeilijk woord. Jezus zegt ermee: “alles wat nu zal volgen, het is géén noodlot, geen trágisch en fatáál gebeuren, het is niet iets dat mij domweg overkomt, néén, het is de bekróning van alles waarin ik, Jezus, heb geloofd, waarvoor ik heb geleefd en wíllen leven, van alles wat ik gezegd en gedaan heb.” Jezus zegt dus: in dat alles komt God zelf aan het woord en komt Gods wil aan het licht. Jezus verhéérlijkt God door op het kruis de eenheid van de twee grootste geboden te laten zien, in vlees en bloed: ‘Je zult de Heer, jouw God, liefhebben met heel je hart, heel je ziel, met heel je verstand en heel je kracht, én je zult je naaste liefhebben als jezelf, want dat is een en hetzelfde.’
‘Verheerlijken’: geen dogmátische, maar een heel práktische Godgeleerdheid. Jezus ziet als het ware twee werelden, twee mensenwerelden, twee manieren om mens te zijn in de ene wereld die álle mensen met elkaar delen. Er is aan de éne kant de maar al te bekende wereld van het verraad van en door mensen, de noodlottige en onvermijdelijke wereld van nacht en duisternis, van de één tegen en ten koste van de ánder. Toen Judas het brood had aangenomen en zich verwijderde werd het nacht over héél de wereld. Maar er is aan de ándere kant de wereld die wordt gebouwd door en op mensenliefde, de wereld van de een voor en met de ander, ik én jij. Een soort hemels visioen van een wereld die nog steeds kómen moet.
Een visioen, u hoorde het in de eerste lezing. Johannes, die ooit onder aan het kruis van de stervende Jezus had gestaan, zag dat visioen toen hij het, misschien wel na veertig of vijftig jaar overwegen en nadenken, in alle duidelijkheid inzag, als in een alles verklarende terugblik: op de manier van Jezus wordt de mensenwereld van hier en nu de wóónplaats van God, de plek waar Gods wil geschiedt, Gods rijk komt en Gods naam wordt geheiligd, hier en nu. Want alleen zó ontstaat een mensenwereld waarin geen chaos meer is, geen alles opslokkend geweld, geen alles overspoelend onrecht, de mensenwereld als één grote stad, één mensengemeenschap van wereldformaat, gebouwd op recht en gerechtigheid van mens tot mens, ik én jij, een stad van vrede, Jeruzalem opnieuw, maar dan vanuit den hoge, Gods woonplaats onder de mensen, álles nieuw. Johannes zag in alle duidelijkheid wat hij tóen, bij het laatste avondmaal, zag en hoorde, de reikwijdte ervan, van de woorden uit Jezus’ afscheidsrede: ‘Een nieuw gebod geef ik jullie, hebt elkaar lief zoals ík júllie heb liefgehad.’
Judas is de nacht van het verraad ingegaan. Aan de kleine groep van verweesde achterblijvers van tóen en nu geeft Jezus zijn nieuwe gebod, voor als híj er niet meer is omdat hij in God is verdwenen. Als die achterblijvers zijn gebod dóen, gaat zíjn liefde met hen mee, door de tijd heen, tot hier en heden. Het is een visioen van wat altijd nog kómen moet, het visioen van het hémelse geheím van Gód zelf dat in de dood van Jezus aan het kruis zichtbaar is geworden: liefde die tot het uiterste gaat. En waar mensen elkaar op díe manier liefhebben, dáár is God, dáár wordt God verheerlijkt, dáár komt een nieuwe mensenwereld aan het licht.
We vieren eucharistie. Straks zeggen we over een nietig en maar al te aards stukje brood dat op de altaartafel ligt de woorden van Jezus, woorden van een liefde die tot het uiterste gaat: ‘dit is míjn lichaam voor jóu.’ En we geloven erin: dat brood wordt een suggestie, een sacrament van zíjn lichaam, van hém dus. Een sacrament: werkelijke tegenwoordigheid die verborgen gaat in dat schamele teken. Wij éten dat brood, om te gaan dóen wat dat bróód ons zegt. En als we elkaar liefhebben op Jezus’ manier, dan worden wij zélf zó’n sacrament, worden wíj de werkelijke tegenwoordigheid van Góds liefde in vlees en bloed: het lichaam van Christus. Maar om de diepte en weidsheid van dát geheim te zien, om echt in te zien wat er aan de tafel van het laatste avondmaal én op Golgotha gebeurde, dáár heb je wel, net als Johannes, heel je leven voor nodig.
Wat maakt een gemeenschap van mensen die zich ‘christen’ noemen tot kérk, tot het lichaam van Christus? Zusters en broeders, dat is niet de leer, dat zijn niet de liturgische regels en voorschriften en het opvolgen daarvan, het is niet de gehoorzaamheid aan wie het voor het zeggen denken te hebben, het is niet het krampachtige willen bewaren en behoeden van wat ooit is vastgelegd, niet de zorg om getallen en de organisatie. Wat een gemeenschap van mensen die zich ‘christen’ noemen tot het lichaam van Christus maakt, is énkel de onderlinge liefde, gewoon van mens tot mens, wie die mens ook is, heel concreet. Een liefde die zich vertaalt in dienstbaarheid, in het opkomen voor mensen die anders niemand hebben, in verzet tegen alle hoge of lagen instanties die het leven van anderen beschadigen, in vormen van vriendschap en solidariteit. Zó wordt God verheerlijkt, zó worden aardse mensen de heerlijkheid van God. Een visioen, een visioen dat werkelijkheid wordt in de mensenwereld van alledag. Bidden we dat we dat mogen zíen en het gaan doen. Amen
André Zegveld
Illustratie afbeelding : "Een Prachtig visioen-De Mystieke School"