‘Ze zagen sommige leerlingen van Jezus met ongewassen handen eten, en stelden Jezus de vraag: waarom houden jouw leerlingen zich niet aan de regels?’ [Mc. 7, 1-23]
U weet: Jezus was vol van het rijk van God. Zijn eerste woorden in het openbaar gaan erover: ‘De tijd is vervuld, het rijk van God dichtbij. Verander van blikrichting, ga geloven.’ God is, met andere woorden, gevaarlijk dichtbij, hij breekt in in de gewone gang van zaken, zie je het niet? Jezus was dáár zó vol van dat in hemzelf die nabijheid van God tastbaar werd voor iederéén, zonder dat daarvoor de bemiddeling nodig was van regels, wetten, priesters of hiërarchieën. Mensen werden daarom tot Jezus aangetrokken, ze stroomden toe, van heinde en verre. Allerlei soorten mensen. Ze wilden zien wat ook Jezus zag: God ís er, rechtstreeks, voor zieken en gezonden, goeden en slechten, rechtvaardigen en onrechtvaardigen gelijkelijk, zoals het weer er voor iedereen is. Er waren natuurlijk óók mensen die daar ernstige bedenkingen over hadden en maatstaven wilden aanleggen: links of rechts, boven of beneden, rein of onrein, of je bij de familie hoorde of niet. Maar voor Jezus is het rijk van God als een maaltijd waarvoor íedereen is uitgenodigd, níemand uitgezonderd: één grote tafel waar leven wordt gedeeld, door God zelf, alsof je al in het beloofde land bent, omdat alleen zo aan de aardse tafel geschiedt wat in de hemel wordt gewild. De wetten van díe tafel garanderen daarom een maaltijd van messiaanse uitbundigheid. En iets van die uitbundigheid was al zichtbaar geworden in het brood van de wonderbare broodvermenigvuldiging die nét had plaatsgevonden.
Maar er is brood en brood, goed brood en slecht brood. Met slecht brood kan geen messiaanse maaltijd worden aangericht. ‘Hoed je (zegt Jezus verderop in het verhaal), hoed je voor de desem van de Farizeeën en Herodes.’ Brood is brood, maar altijd is het van mensen doordesemd. ‘Hoed je dus voor verkeerd gist.’ Een tegenstelling tussen soorten brood. Aan de ene kant is er het messiaanse brood, het brood van de broodvermenigvuldiging, brood waarvan mensen zeggen ‘dit ben ik, ik ben er voor jou, eet mij’, omdat ze Jezus dat hebben horen zeggen en zien doen. Levend brood, doordesemd met de eigen levensgeest van God. Aan de andere kant is er het brood van de Farizeeën of Herodes, dood brood, doordesemd van gecompliceerde rituelen, van regels en wetten die het leven verstikken en mensen laten met hun levenshonger, brood dat je enkel en alleen eet voor je eigen plezier, schrokkerig, wreed en volgevreten, brood waar je je dood aan eet. Waar voed je je mee, wat geef je anderen te eten? ‘Mijn spijs is het’, woord van Jezus, ‘om de wil te doen van God, mijn Vader.’ Een vraag: wat wil God?
God wil zijn rijk, hij wil gevaarlijk dichtbij zijn. Maar hij wil dat op zijn manier: beschroomd en zachtmoedig, als aanbod, niet gedwongen, niet met geweld. De wet van zijn rijk is liefde die zichzelf wegcijfert, weerloze liefde. Wat wil God? Eigenlijk weten we dat niet. Wel weten we wat hij niet wil: hij wil niet wat ons toevallig overkomt aan ziekte, eenzaamheid of als prijs in de staatsloterij. Hij wil niet dat kinderen van honger sterven, hij wil geen offers, niet van bokken of stieren, niet van levensgeluk, niet de offers van riten. In die zin wil hij niets. Hij wil dit ene: dat u en ik, wij allemaal, heílig zijn, zijn zoals hij, gaaf en integer. En als wij dat ook willen, moeten we verder maar zelf uitzoeken hoe dat moet gebeuren, bij en door ons op aarde zoals in Gods hemel. God wíl wat hij is: liefde, heilige liefde, liefde die van zichzelf afziet. ‘Mijn spijs is het Gods wil te doen.’ Waar? Hier op aarde, in het gewone: heilig. ‘Dit is de wil van God: jouw heiliging.’ Aan die wil mogen geen grenzen worden gesteld. Want dan worden mensen gecategoriseerd, dan wordt aan de wil van God paal en perk gesteld en gaan mensen met herodiaanse begeerten of farizees fanatisme voor God spelen.
Natuurlijk, wetten en regels zijn nodig. We kunnen niet zonder. Ze zijn zelfs een teken van beschaving, want ze spreken het recht van de sterkste tegen, ze regelen het gebruik van geweld, en ze dwarsbomen dat het laatste woord automatisch toekomt aan hebben en houden of man en macht. Iets van God zelf, iets van zijn rijk wordt in hen zichtbaar, iets van zijn nabijheid, van zijn menselijkheid, mensvormigheid en menswording. Ze doen je het beloofde land in bezit nemen.
Maar wetten en regels worden door mensen gemaakt. Die mensen voegen er hun eigen gist aan toe: ‘Hoed je voor het gist van Farizeeën en van Herodes.’ Wanneer het gist niet goed is, wanneer het hart vanwaaruit alles wordt gedaan niet net zo integer is als God, zijn wetten en regels als brood waaraan mensen zich dood eten. Want uit het hart, de geheime plek vanwaaruit mensen doen wat ze doen, laten wat ze laten, of doen wat ze niet laten kunnen, komt alles voort. Wetten en regels: je kunt er geweldig ingewikkeld over doen, maar uiteindelijk is het verpletterend eenvoudig. Wat wil God? Hij wil dat mensen, ook en vooral de mensen van de rand en aan de kant, tot hun recht komen en dat je daar onberispelijk mee omgaat.
Aan die heilige en eenvoudige wil is geen ontsnappen mogelijk, menselijk niet, religieus niet, en kerkelijk al helemaal niet. Daaraan willen ontsnappen, is God lasteren. Want door riten, dingen, regels of wetten heilig te verklaren, ontkom je aan God die het heil van mensen wil, zonder onderscheid. Je laat een onzuiver hart zien. En een onzuiver hart ziet aan God voorbij. ‘Zalig de zuiveren van hart, want zij zullen God zien.’
Wij zijn kerk, het lichaam van hem die als brood verdween om het leven van mensen te zijn. We zijn van hem, wij willen hem, we willen elkaar op de wijze van hem. We verlangen naar het rijk van God, grenzeloos, voor iedereen. Als we dat niet zouden willen, zouden we nooit meer met goed fatsoen het Onze Vader kunnen bidden. We willen dat ontrechten tot hun recht komen, dat mensen leven, onverkort, dat alwat ‘dood’ is wordt verdreven. Dat moet bedacht worden, in praktijk gebracht, besproken, in vormen gegoten, van strategieën voorzien, geregeld, in wetten vastgelegd. Maar alles altijd gezien en beleefd vanuit hem, vanuit wat hij gezien heeft, geloofd, bemind, bewaard tot in het laatste en ten koste van zichzelf gegeven. Dat geeft hij ons te doen en dat moge dan ook geschieden, op aarde zoals in de hemel.
André Zegveld