‘Hij die de doven horen deed hun eigen oren deed geloven is zelf het woord dat waarheid spreekt: het levend woord, de zoon van God.’ [H. Jongerius]
Een verhaal, zusters en broeders, over een woordeloos mens, iemand die in zichzelf opgesloten zit, die zijn eigen naam niet kan horen, die niet kan roepen, noemen, bidden en zingen. Alles wat een mens tot mens maakt, kan hij niet. Een mens alléén, en dat is (zegt het scheppingsverhaal) niet goed. Alleen als een mens uit zichzelf treedt en anderen bij zich toelaat, is die mens zoals God hem bedoeld heeft: ‘goed, zeer goed.’ Dáár gaat het evangelieverhaal van vandaag uiteindelijk over, de doofstomheid is er enkel het symbool van. Om als mens echt tot léven te komen, moet je durven luisteren, moet je durven spreken, durven bij je binnen laten en je durven uiten. Ik zeg heel uitdrukkelijk: ‘durven’. ‘Kunnen’ kunnen wij allemaal, ook doven kunnen horen op hún manier en stommen kunnen spreken op hún manier. De vraag is of wij en zij het ook dúrven: bij je binnen laten en jezelf uitspreken.
Want er is, zegt de Schrift, al vanaf het begin iets misgegaan met het spreken van mensen. De taal, hun tong, is verstoord geraakt. De mensen hadden gemerkt dat ze naakt waren, weerloos en kwetsbaar, en ze wilden zich daarom groter maken dan ze waren, met ‘een toren waarvan de top tot in de hemel reikt,’ tot bij God zelf dus. Daardoor zijn ze van zichzelf vervreemd geraakt en gingen ze hun taal gebruiken om zich voor elkaar, voor God en dus ook voor zichzelf te verbergen. Ze hoorden wel maar begrepen niet, ze spraken wel maar werden niet verstaan. Hun taal werd on-taal, bron van verwarring, en wat er door hun spreken tevoorschijn kwam was dan ook een wereld vol onbegrip en de gevolgen van dat onbegrip: Babel, een wereld die niet-goed is. Het werd een soort erfzonde die met de taal werd doorgegeven, van generatie op generatie. Tot hier en heden.
Dat ‘verbergen’ begint zodra je leert praten. Want met het leren praten, leer je je ook verbergen: ‘kinderen die vragen worden overgeslagen; zoiets mág je niet zeggen; je moet je schamen; over zulke dingen mag je niet spreken; dit en dat houd je maar voor jezelf, je mag er eigenlijk niet eens aan denken.’ Enzovoort. En je leerde je te verbergen: ‘praat niet over je heimelijke gevoelens; spreek je niet echt uit, want daar gaan anderen mee aan de loop; houd je aan de etiquette; spreek over de beurskoers, de nieuwe tuinmeubelen of je gezondheid, maar laat niet zien wie je bent; als mensen vragen hoe het met je gaat, hoor je als normaal mens te zeggen: goed, met u ook?’ Zulke dingen. Zo ontstaat er een dubbelheid. Van binnen ben je anders dan van buiten. En omdat je geleerd hebt om zo een welopgevoed mens te zijn die met mes en vork weet te eten, heb je tegelijk geleerd om ook van buiten naar jezelf te kijken en te luisteren, en weet je uiteindelijk ook zelf niet meer wie je van binnen bent. Een mens, doofstom, Babel, niet zoals God de mensen bedoeld heeft, niet goed.
Deze mens komt tot Jezus, tot ‘het woord van God waarmee alle leven begint’, tot het ‘woord dat geen begin heeft in de mond van sprekende mensen, omdat het de mond opent van wie niets kunnen zeggen.’ Zo zegt Sint Augustinus het. Jezus neemt die mens terzijde, hij maakt hem los uit de massa, want geen mens, ook deze niet, is één van de velen. Anderen hoeven niet te zeggen wat deze mens moet zeggen. Jezus raakt hem aan, in diens zwakke plekken, de oren die niet kunnen horen en de tong, de taal, die niet spreekt. Hij slaat de ogen ten hemel, net zoals hij bij het wonder van het brood de hemel inkeek, tot bij God. Hij zucht, met een zucht die diep uit zijn binnenste komt. Het is ‘het zuchten van heel de schepping’ zegt Paulus ervan, want heel de schepping verlangt zuchtend naar dat eerste en verlossende woord dat ze zelf niet uitspreken kan. Heel de wereld wacht op dat woord. En Jezus zucht en zegt het: ‘Effeta, ga open.’
Het is de kortste samenvatting van heel Jezus’ leven en evangelie: ‘ga open, luister, spreek je uit, spreek aan, zeg wie je bent, zeg waar het voor jou op aankomt, ga helemaal open.’ Ieder mens draagt een woord in zich dat die mens als enige zeggen kan, niemand anders kan het in zijn plaats zeggen. Dat woord is het antwoord van ieder mens op dat eerste woord van God: ga open. Wanneer je op dat woord antwoord geeft, word je ook zelf een uiting van God, want pas dan ben je het maaksel van het woord van het begin. De man gaat open, zijn oren gaan open, zijn tong, zijn taal wordt losgemaakt, en hij spreekt (zegt onze vertaling) ‘normaal.’ Maar dat staat er niet, ‘normaal.’ Normaal praten doe je bij de kapper, in de trein tegen vreemden, tijdens een receptie, bij een diner met vork en mes, om de conversatie gaande te houden. Er staat: de man ‘spreekt recht’, met een Grieks woord dat in het Hebreeuws ‘goed’ betekent, ‘tov’. En dan klinkt het scheppingsverhaal mee: hier is een mens zoals hij door God bedoeld is, eindelijk geschapen, ‘goed, zeer goed.’ Dat zeggen de omstanders dan ook: ‘hij heeft alles goed gemaakt.’
Maar dan verbiedt Jezus de omstanders om het aan iemand te zeggen. Hij wil geen aandacht voor het wonder. Een wonder is ook maar een wonder, en als je je op het wonder fixeert, zie je voorbij aan waar het om gaat. Waar het om gaat lezen we elders in Marcus’ verhaal, hoofdstuk 6. Daar staat dat de léérlingen moeten gaan doen wat Jezus heeft gedaan: mensen de handen opleggen, hen open maken door hen de nabijheid van God verkondigen, God die wil dat het ‘goed is, je zeer goed.’ Want als het door de leerlingen niet gebeuren zal, is het wonder zinloos geweest.
En wij? Wij zijn ooit gedoopt. Toen is tot en over ons gezegd: ‘Effeta, ga open, leer luisteren, leer spreken, leer leven.’ Een roeping om je los te maken uit een taal die enkel verwarring en onbegrip schept en die een wereld tevoorschijn laat komen die niet goed is. Ga open, lééf, maak het ook anderen mogelijk om aan het woord te komen, degenen die niets te zeggen hebben het eerst. Want God is dichterbij dan je denkt en hij wil dat er midden onder ons een goede wereld wordt geschapen, een wereld waarin de ene mens zich niet meer hoeft te verbergen voor de ander, niemand, omdat in ieder mens dat zuchten van Jezus wordt gehoord: Ga open. Moge dat geschieden, te beginnen in onze directe omgeving, te beginnen in de kerk. Amen.
André Zegveld