‘Adem Jij, o God, over onze aarde: ze wordt er fonkelnieuw van.’ [Ps. 104, 30]
Palmzondag, Palmpasen: we gaan de Goede Week binnen, of veel béter gezegd: de Stílle Week. Want we herdenken en beleven deze week hoe aan het mensenwoord van God het zwíjgen werd opgelegd. We herdenken en beleven die week elk jaar opníeuw, elk jaar áls nieuw. We doen dat om steeds beter te weten hoe dat nog steeds in zijn werk gaat, dat tot zwijgen brengen van het eigen Woord van God. We doen dat om het, aan het eind van deze Stille Week, in de Paasnacht, ook weer elk jaar opnieuw, tot ons te laten doordringen wat het zeggen wil dat híj, Jezus Christus, uit de stilte van de dood is opgestaan en hoe dat alles ook in óns gebeuren moet.
We hoorden: Jezus rijdt Jeruzalem binnen, de heilige stad, Gods woonplaats, gezeten op een ezelsveulen waar nog nooit iemand op gezeten heeft. Waarom wordt dat zo nadrúkkelijk opgemerkt: dat nog nooit iemand heeft gezeten op het lastdierveulen waarop Jezus rijdt? Misschien wel hierom: Jezus’ intocht in Jeruzalem, de stad van God, is iets volstrekt nieuws, iets ongehoords, een begín dus van een nieuwe weg om naar Jeruzalem te gaan. De profeten hadden er al over gedroomd, Jezus is de éérste die deze weg gaat: ‘Zie, uw kóning komt tot u, zachtmoedig, gezeten op het jong van een lastdier.’ Het is een koning die rust zal geven aan ons onrustig en zoekend hart, een koning die mensen die belast en beladen door het leven gaan, een juk op zal leggen dat hen niet ternéérdrukt maar doet ópstaan, zal óptillen naar het Jeruzalem van omhoog’ (Cf. Mt. 11, 29; 21, 5).
Wij herdenken vandaag die intocht. Maar we hebben er weet van: Jezus zal, ondanks de palmtakken en het Hosanna-geroep, op een ééndagskoning lijken. Hij wordt niet begrepen, door niemand eigenlijk, ook niet door zijn volgelingen en vrienden. Hij zal de komende week steeds eenzamer worden. Hij zal zich niet verzetten tegen wat hem overkomen, hij zal zwijgen en z’n eenzame weg gaan, de weg naar het wáre Jerzualem, het rijk van God, een rijk dat voor ieder mens zal opengaan die zich op zíjn manier durft toevertrouwen aan God alleen, God die louter liefde is. Want Jezus’ íntocht in Jeruzalem is een dóórtocht naar het hárt van het geloof, van zíjn en dus ook van óns geloof: wat mensen mensen aandoen doen ze Gód aan, want in alwat een mens doet aan of voor een mens is Gód betrokken, wordt God geëerd óf tot zwijgen gebracht. Een keuze, aan óns, vandaag, hier en nu.
In de loop van het verhaal dat heel deze Stille Week wordt verteld, zullen we horen hoe mensen met díe keuze omgaan. Kiezen ze voor de lichte last en het zachte juk van deze ééndagskoning, het juk en de last van de liefde, of kiezen ze voor de uitzichtloze last en het ondragelijke juk van zelfbehoud? Denk aan Judas, met z’n zilverlingen. Aan Petrus die bang is voor z’n eigen hachje. Denk aan de oudsten en al die voor-het-zeggen-hebbers die bang zijn voor hun positie. Denk aan Jezus’ vrienden die uit angst allemaal de benen nemen.
Heel de Stille Week is daarom één onuitgesproken vraag aan ieder van ons, in het eigen hart. Wat verhindert míj om Jezus te volgen? Wat belet míj om het juk met de lichte last op me te nemen? Wat houdt míj tegen om mijn eigen leven met dat van Jezus te verbinden en het, zoals híj, te verliezen om het op een heel ándere manier voorgoed te ontvangen, in het Jeruzalem van omhoog?
Gaan we zó de Stille Week binnen, luisteren we straks met de oren van ons hart naar het Lijdensverhaal, opdat onze lévenswijze één groot lied zal worden en het wáre Hosanna zal zingen van zíjn en óns Pasen. Amen
André Zegveld