Geen schijn, maar zijn

‘Wie zichzelf geeft, die leeft’ [1 Kg. 17, 10-16 & Mc. 12, 38-44]

Geen schijn, maar zijn

De weduwe van Sarepta: een alleenstaande vrouw met haar kind, hongersnood alom, maar zij deelt haar noodrantsoen met een passerende hongerlijder, ze overlegt niet, ze rekent niet, ze maakt geen plannen op langere termijn, ze deelt, en door te delen raakt ze uit de nood, ze durft het aan om de zorg voor morgen op te geven, en komt zo tot leven. Wie geeft, die leeft. Echt gebeurd? Daar gaat het niet om. Het is een legende, en de legende zegt: zo moet ook jij leven, dan zul je zelf ervaren dat het waar is: wie geeft die leeft. Dat is de ware godsdienst, de dienst die God van een mens verwacht.

Jezus spreekt er ook over, in de evangelielezing van vandaag, over de ware godsdienst. ‘Pas op’, zegt Hij, ‘voor ‘buitenkantgodsdienst’, voor godsdienst dus die niet van binnenuit komt, maar die het zoekt in riten, in gewaden, in wetten en in gebruiken. Gods woord mag daar niet in opgesloten worden, het moet tot leven komen, in jou.’ Daar is een prachtig verhaal over, uit de eerste tijd van het christendom, maar het wordt volgens mij ook over Sint Franciscus vertelt: “iemand bezat een evangelieboek, een heel kostbaar bezit, uniek, misschien was er toen één zo’n boek op enkele duizenden gelovigen; iemand had zo’n boek, maar hij verkocht het, en hij gaf de opbrengst ervan aan de armen. Iedereen die iets in de kerk voorstelde, zei: wat doe je nu, nu kun je er niet meer in lezen, nu kun je het woord Gods niet meer bestuderen, nu kun je het niet meer voorlezen, nu heb je niets meer. Maar de man zei: onzin, ik heb het woord verkocht dat zegt dat je alles moet verkopen om de opbrengst ervan aan de armen te geven.” Godsdienst van de binnenkant, want je bezit Gods woord niet door er met gesloten handen en een dicht hart op te gaan zitten, door het zogenaamd te bewaren in allerlei regels en gebruiken, Gods woord is nooit bezit. Je bezit Gods woord door jezelf uit te delen, door het te beleven, met lege handen.

Dat maakt Jezus duidelijk met zijn voorbeeld van de arme weduwe, net zoals de weduwe van Sarepta een vrouw zonder inkomen, zonder steun, zonder connecties. Ze geeft, ze geeft haar levensonderhoud, haar dagelijks brood, haar armoede, ze geeft het aan de tempel, het huis van God, alles wat ze heeft, haar hele bestaan, en door zo te geven wordt ze zelf het ware huis van God, de plaats waar God tot leven komt.

Het is een voorbeeld en het voorbeeld laat zien: ware godsdienst heeft te maken met het hart van een mens, met wat er in een mens leeft, met de binnenkant. Deze vrouw hééft eigenlijk niets, zoals schriftgeleerden, de mensen van de buitenkant, iets ‘hebben’. Ze heeft dus ook niets te verliezen: aanzien niet, status niet, een plaats vooraan in de rij niet. Ze hoeft dus ook niets te verdedigen, ze beargumenteert daarom ook niets, ze is eenvoudig wie en wat ze is en geeft zichzelf. Ze is arm van geestZe geeft zichzelf, het ‘enig noodzakelijke’, het ‘beste deel dat niemand ontnomen kan worden’: haar leven. Daarom wordt in haar iets van God zelf zichtbaar.

Want als je weten wilt wat er met dat moeilijke woord ‘God’ bedoeld zou kunnen zijn, moet je niet naar de dingen van de buitenkant kijken, niet naar de mensen van de dingen van de buitenkant; je hoeft er al helemaal geen theologie voor te studeren, of de 733 pagina’s van de Katechismus van de katholieke kerk voor door te lezen. Wat er met het woord ‘God’ bedoeld wordt, wordt duidelijk, wordt vlees en bloed in een mens die zichzelf geeft opdat een ander tot leven komt. Want zó heeft ook Jezus zelf geleefd, ‘liefde tot het uiterste toe’, en zó heeft hij, Gods woord in levenden lijve, laten zien wie God is.

Mogen ook wij, op onze plaats en op onze manier, mensen zijn van de binnenkant, mensen van de ware godsdienst. Amen.

André Zegveld