‘Mozes zei: Ik zou willen dat heel Gods volk profeet zou zijn.’ [Numeri 11, 29]
De evangelielezing van vandaag, zusters en broeders, vormt één geheel met die van vorige zondag. Daarom herinner ik u er even aan hoe we vorige zondag hoorden dat Jezus in de synagoge van Nazareth uit de Schrift woorden van de profeet Jesaja koos om voor te lezen: ‘De Geest van de Heer heeft mij gezalfd om armen de Blijde Boodschap te brengen…en verdrukten te laten gaan in vrijheid’ (Lc. 4, 18). Jezus verstond er zijn roeping in: ‘Het Schriftwoord dat u zojuist hebt gehoord is nu in vervulling gegaan.’ Met die woorden begint de lezing van vandaag. Hij, Jezus, wil de belichaming zijn van dát profetische woord. ‘Dáár ben ik voor’ zegt hij. Heel zijn Blijde Boodschap laat zich daarom in één woord samenvatten: bevrijding, bevrijding van mensen uit welke vorm van onvrijheid dan ook. Zó is hij profeet.
Waarom ik daar zo de nadruk op leg? Wel, wij geloven dat God zelf zich in hem heeft geopenbaard, in hem mens is geworden, in een profeet dus; niet in een priester want Jezus was geen priester, niet in een schriftgeleerde want Jezus was geen schriftgeleerde, maar in een profeet want Jezus was profeet, een wakkermaker dus en tegenspreker. Want een profeet is geen wonderdoener, zoals de inwoners van Nazareth dachten, geen toekomstvoorspeller of helderziende. Een profeet is iemand die de weg wijst die naar het ware leven leidt, de weg naar Gods Rijk. Een profeet wijst naar die weg vooral wanneer politieke, religieuze of kerkelijke leiders die weg zijn kwijtgeraakt door, bijvoorbeeld, hun fixatie op onroerend goed, grond, gebouwen, geld, posities of andere belangen, zodat ze het zicht op Gods Rijk verloren hebben en daardoor de armen, de mensen die veel minder of niets te zeggen hebben, de mensen om wie het te doen is, enkel dienstbaar maken aan hun eigen maar al te aardse belangen. ‘Zo mag dat niet, zo mag dat nooit’, zegt de profeet Jezus (Mt. 20, 20-28). Daarom heeft ook de synagoge, ook de tempel en waar iedere tempel voor staat, profeten nodig. Godsdienst wordt altijd bedreigd door zelfbedrog, door onverschilligheid voor de zogenaamde ‘gewone’ mensen, door de heilloze vergissing om wat uiterlijk gegroeid is aan getallen van allerlei snit te verwarren met de wil van God. God wil enkel dit ene: dat mensen bevrijd worden uit wat hen klein en gevangen houdt, dat mensen tot leven komen, de armen voorop. ‘Daar ben ik voor’, zegt de profeet Jezus. En wíj, christenen, wij geloven in een God die zich in zo’n profeet op zijn allerduidelijkst heeft laten zien, als wakkermaker en tegenspreker.
De mensen van Nazareth willen liever wonderen zien. ‘Doe maar wat je ook elders hebt gedaan’ zeggen ze. Ze zien liever niet naar wat de profeet Jezus hen wil laten zien: dat God niet een Grote Wonderdoener is, maar een Bevrijder van mensen in de knel, en dat een mens zich daarvoor moet inzetten met heel z’n hebben en houden, zoals Jezus. Jezus preekt een onthutsend menselijke God die dichterbij is dan je denkt: alleen als je er bent voor de méns naast je, ben je bij Hem. Daar willen de mensen van Nazareth niet aan, aan die menselijkheid van God. Dat blijkt uit hun reactie. Ze keren zich níet rechtstreeks tegen Jezus’ boodschap, neen ze nemen aanstoot aan de menselijkheid van de profeet: ‘Is dat niet de zoon van Jozef, een gewoon mens zoals wij? God kan toch niet zó menselijk zijn? Waarom zou híj meer zijn dan wij?’ Het is het alibi van alle tijden om aan Gods menswording, om aan het geloof in de ongeëvenaarde menselijkheid van God te ontkomen. Daarom willen ze de boodschapper ervan lynchen: hij spreekt al wat in hun ogen zeker en vast is tegen, en wakker worden willen ze niet. Maar Jezus gaat tussen hen door en vertrekt. Dat verwijst naar Jezus’ dood, later. Want hij zal gedood worden omdat hij het woord van Jesaja vervulde door mensen op sabbath te genezen. Maar door zo zijn leven te geven, ontkwam hij aan zijn achtervolgers en verdween hij in de menselijkheid van mensen verborgen God (Joh. 14, 28).
Wat is de boodschap van dit verhaal voor ons? Allereerst een waarschuwing: al bij het begin van Jezus’ prediking van Gods Blijde Boodschap is er afwijzing. ‘Geen profeet wordt aanvaard in zijn vaderstad.’ Wij kijken dan naar Nazareth. Maar het verhaal is uiteraard tot ons gericht. Rond de Blijde Boodschap van Godswege is van alles gegroeid en ontstaan: een organisatie met geld en goed, veel geleerdheid die van alles denkt te weten en meent te moeten vastleggen, rituelen met een lange en eerbiedwaardige traditie, een hiërarchie. Door dat alles kan uit het zicht verdwijnen waar het Jezus om te doen was: dat God verschijnt in de simpelheid van een beker koud water voor een dorstig mens, in de zorg voor een arme sloeber aan de deur, zo gewoon dus, zo ‘platvloers’, zo dichtbíj, zo allermenselijkst, zo aan alles wat groots en eerbiedwaardig is voorbíj. Dat is de eerste boodschap van ons verhaal: wat er in Nazareth gebeurde kan heel dichtbij zijn, want Nazareth ligt in ons eigen hart.
Op de tweede plaats: de kerk is daarom, Jezus achterna, eerst en vooral een profetische kerk. Wanneer we aan die dimensie van de kerk voorbijzien, groeien we langzaamaan naar een kerk zonder profeten. Veel mensen in de kerk maken zich zorgen over het gebrek aan priesters, aan het ontbreken van mensen die zich tot dat ambt geroepen voelen, er zijn gebedsgroepen voor meer roepingen, er wordt verder van alles georganiseerd, gereorganiseerd, er wordt nauwkeurig op toegezien dat in de liturgie alles volgens de geldende regels gebeurt. Maar zouden we niet veel en veel meer moeten bidden om en verlangen naar profeten in ons midden, wakkermakers en tegensprekers, mensen, mannen en vrouwen, die de Blijde Boodschap verkondigen: dat het veel wonderbaarlijker is om het ware brood des levens, de goddelijke vrijheid, met elkaar te delen, dan die toevallige mens te zijn die dat brood zegent. Een kerk zonder profeten is een kerk die het gevaar loopt doof te zijn voor de Blijde Boodschap van God, een kerk die geregeerd wordt door heilige tradities, heilige regels, heilige hiërarchieën, maar niet door de heilige wíl van God.
‘Jezus ging midden tussen hen door en vertrok.’ Bidden wij dat dat niet ook bij ons zal gebeuren. Amen.
André Zegveld