God: drie die één zijn

‘Ik ben met jullie tot aan het einde van de wereld’

God: drie die één zijn

Feest van de heilige Drie-eenheid: het hartsgeheim van ons geloof in God. In het Credo, onze geloofsbelijdenis, zeggen we: ‘ik geloof in God, Vader; ik geloof in Jezus Christus, Zijn Zoon; ik geloof in de heilige Geest; ik geloof in één God, Vader, Zoon en Geest.’ Wanneer de verrezen Jezus de leerlingen de wereld in stuurt, zegt hij: ‘Gaat, maakt alle volken tot mijn leerlingen en doopt hen in de naam van de Vader en de Zoon en de heilige Geest.’ Met die woorden zijn we ooit gedoopt. Wanneer we bidden, maken we een kruisteken en zeggen hetzelfde: ‘in de naam van de Vader, de Zoon en de heilige Geest.’ En in het Getijdengebed sluiten we alle psalmen af met de lofprijzing: ‘Eer aan de Vader, de Zoon en de heilige Geest.’ Stééds belijden we dat God één is en drie tegelijk. Maar wat zéggen we daarmee eigenlijk, wat belíjden we wanneer we dat zeggen, wat gelóven we als we zeggen dat we geloven in één God Die Vader is, Zoon en Geest?

God: drie en één tegelijk: gelóófstaal. Niet dus dat geleerde theologen ooit speculatief en door diep na te denken bij God naar binnen hebben gekeken en zijn gaan tellen. Dat niet. We zeggen ook eigenlijk meer over onszélf dan over God. We zeggen dat wíj over God alléén maar súccessief en in drieën kunnen spreken. Waarom? De eenvoud van deze ene God is zó complex, zó ontoegankelijk, dat we die niet in één woord kunnen vatten. We kunnen er enkel in drie bewegingen over spreken. Pas wanneer wij, mensen, deze drie in één woord zouden kunnen zeggen, zouden we de éénvoud van God, zouden we God zélf dus enigermate begrijpen, maar juist dat kúnnen we niet, want wij zijn mensen van vóór en ná, van éérst dit en dán dat. Dáárom is onze kennis van God enkel ‘stukwerk.’ God, drie en één tegelíjk.

We geloven: er is één God, één láátste woord over alles en alles. Hij is een brón die zelf nooit verschijnt maar waaruit álles en alles voortkomt, Hij is er de oorsprong van, de Schepper. Zonder woorden wordt Hij door al wat is genoemd. Hij schept doordat Hij alles er láát zijn, Hij schept zoals de zee het vasteland schept: door zich terug te trekken. Wanneer je om je heen kijkt, dieren, planten, het universum, stenen en bergen, de natuur, de aantrekkingskracht tussen man en vrouw, dan zie je wat Hij láát zijn, maar Hém zie je niet. Hij is de bron waaruit dat alles tevoorschijn komt, ‘zonder woorden voor het oor te verstaan,’ zegt Psalm 19. God: Vader, Oorsprong.

We gelóven dat omdat er een mens is geweest die God op z’n aller duidelijkst onder woorden heeft gebracht. Wie naar díe mens ziet en luistert, ziet en luistert naar God, hoort God op een menselijke manier, God méns geworden. Die mens, Jezus, heeft door méns te zijn, door zijn manier van leven laten zien wie of wat God is. Hij is Gods eígen woord dat zegt: ‘in God is géén geweld, géén man en macht, geen volk en vaderland of eigen mensen eerst, geen geld of macht en majesteit.’ Jezus zei met heel zijn mensenleven: ‘Je ziet mij en dus God als je míj herkent in de mens náást je, de arme, de hongerige, de vluchteling aan de kant van de weg.’ Om de mens naast je kun je dus niet en nooit heen. Wie om zijn naaste heen gaat, ontkent de ene God. Jezus heeft dat laten zien door zichzelf voor anderen te géven, helemaal en dus, zoals God, te verdwíjnen opdat de ánderen zouden leven. In die anderen komt Hij tevoorschijn. God, Zoon, Verschijning.

We geloven: wat in Jézus aan het licht gekomen is, het moet ook in óns gebeuren en tot verschijning komen, in u en mij, in íeder van ons en in ons allen tezámen. De mens die híj was, moet ook in óns geboren worden, in onze ziel, in ons hart, in ons lichaam van vlees en bloed, in ons samenleven. De schepping, het leven dat in God zijn oorsprong heeft en dat in Jezus een menselijke vorm heeft aangenomen, is (om zo te zeggen) pas áf wanneer wat in Jézus is verschenen in ons tot voltooiing komt, doordat wíj mens worden zoals híj mens is geweest, doordat ook wij zoals hij wat leven in ons is geven en Gods uiting worden, God steeds opnieuw in mens-zijn vertálen, God uítspreken in liefde en vriendschap, in een rechtvaardige wereld, met eerbied voor al wat is. De oorspronkelijke lévensdrift van God, Gods Géést, komt dan in óns en door óns tot voltooiing. God, Geest, Voltooiing.

God, één reusachtige beweging naar leven, in drieën: God die Oorsprong is, Verschijning en Voltooiing. Eén beweging. Geen geloofswaarheid die je nu eenmaal om onbegrijpelijke redenen moet aanhangen omdat het zo in de catechismus is terecht gekomen. Neen, een lévenswaarheid die álles zegt over onszélf, want we maken deel uit van die beweging. Een mens is natuur, hoort bij de kosmos. Als schepsel komt hij, zoals al wat is, voort uit God, de brón van leven. Maar een mens is als de stem van al wat is, geróepen om God aan het wóórd te laten komen, om God uit te spreken. Dat gebeurt wanneer, zoals in het scheppingsverhaal, de ene mens tot de ander zegt: ‘jij, jij bent, eindelijk, net als ik, helemaal één met mij en tegelijk anders.’ Dan is er liefde, en is het alsof een mens opnieuw geschapen wordt. Het is díe liefde die ooit een gezicht heeft gekregen, in Jezus, en alleen de liefde die tóen aan het licht is gekomen, mag ‘God’ worden genoemd: ‘liefde tot het uiterste toe.’ Als je ook zélf zó leeft, ben je op een goddelijke manier mens en wordt de hele schepping in jou voltooid.

Wanneer je dát gelooft en het geluk proeft dat dit geloof jou schenkt, dan kun je alleen nog maar wensen dat zoveel mogelijk mensen dat geluk zullen delen. Dáárom Jezus’ laatste woorden: ‘Gaat, en maakt alle volken tot mijn leerlingen, doopt hen in de naam van de Vader, de Zoon en de heilige Geest, en leert hen leven zoals Ik heb geleefd.’ Bidden we daarvoor. Amen.

André Zegveld