Met Abraham is het begonnen: om met God een wereld mee te scheppen waarin elk mens beschouwd wordt als Gods beeld en gelijkenis. De hemel op aarde.
Het is het hart van ons geloof: God heeft de wereld lief. We hoorden het vandaag twee keer: “God heeft ons wegens de grote liefde waarmee Hij ons heeft liefgehad met Christus ten leven gewekt.” En: “Zozeer heeft God de wereld liefgehad dat Hij zijn eniggeboren Zoon heeft gegeven, opdat alwie in Hém gelooft eeuwig leven zal hebben.” God heeft de wereld lief, de wereld zoals die ís en waarin het sléchtste én het béste waartoe mensen in staat zijn aan het licht komen: onvolmaakt, buitengewoon hachelijk, vol conflicten, geweld en onrecht, rassenhaat en dodenkampen, maar ook met de muziek van Mozart, schilderijen van Rembrandt, en mensen als moeder Teresa, Sint Franciscus, Ghandi en Thomas van Aquino. God heeft díe wondere, barre, onbegrijpelijke en tegenstrijdige wereld lief.
Hebben mensen ooit bij God naar binnen gekeken en dat daar toen gezien? Dat niet. Mensen hebben heel de mensengeschiedenis lang leren luisteren naar de stem van hun geweten, en ze zijn gáándeweg tot het inzicht gekomen, steeds helderder: wanneer je als mens, alleen of met anderen, enkel voor jezélf leeft, wordt het niks met de wereld; dan ontstaat er enkel chaos, strijd, wanorde en het recht van de sterkste. Abraham heeft, als eerste, gehoord en ingezien hoe het ánders moet en waar het op aankomt: “Ga, vertrek, laat los wat jou zogenaamd ‘eigen’ is, je land, je familie. Ga op weg naar een ándere wereld, een ándere manier van leven, naar een land dat er nog niet is, een land vol beloften. Alleen zó kan een menswaardige wereld aan het licht komen.”
De geschiedenis die met Abraham begónnen is, is verdergegaan, via de aartsvaders, Mozes, de rechters, de koningen, de profeten, de Psalmzingers en de nadenkers, en zij vindt, heel kort en bondig gezegd, haar voltooiing in Jezus. Het is Jezus die het inzicht dat in heel deze geschiedenis gegroeid is sámenvat. Het beloofde land, Gods Ríjk is daar waar je leeft uit wat er onvoorwaardelijk toe doet, uit Góds gebod: “Heb lief, God en je naaste als jezelf.” Want dán wordt de wereld voor iedereen als het paradijs van het begin. Góds gebod: een keuze dus, voor ieder mens apart en voor alle mensen gezamenlijk, op kleíne schaal en op gróte schaal, binnen de kleine kring waarin je leeft en wereldwijd. Gods gebod: een belófte. In Jezus laat God zelf zien hoe wij, mensen, moeten leven om van de wereld zoals die ís een voor iedereen bewoonbare wereld te maken. Jezus is Gods Woord, het Spreken van God, in ménsenvorm. Vandaar: zózeer heeft God de wereld lief dat Hij zijn eigen Zoon geeft, zijn Woord van altijd en eeuwig, om mensen de weg te wijzen naar het wáre leven.
Het is een weg van omlaag naar omhoog. Want Jezus is vermoord, gestorven aan het kruis. Het kruis is een vernéderend executiemiddel. Jezus werd erop vastgespijkerd. Lager, dichterbij de mensen, kon Hij niet komen. Op dat kruis gaf Hij, Gods Woord, zijn léven. Jezus aan het kruis zegt daar woordeloos het ene woord van God: “Niemand heeft groter liefde dan wie zijn leven geeft voor een ander.” Daarom zeiden Jezus’ leerlingen, toen zij later over dat alles mediteerden: ‘Wegens zijn grote liefde voor ons heeft God ons ten leven gewekt.’
Jezus is gestorven. Is Gods Spreken daardoor verstomd? Dat zeker niet. Dat Spreken leeft voort in de mensen die in Jezus geloven, in de leerlingen van Jezus, ieder apart en allen gezamenlijk, de Kerk dus, de verzameling van mensen die geloven dat Gods Spreken in Jezus aan het licht is gekomen. Daarover gaat het gesprek tussen Jezus en Nicodemus, we hoorden er jammer genoeg enkel een heel klein stukje van: om leerling van Jezus te zijn, moet je in Jezus geloven. Dan word je, net als hij, opnieuw geboren, als een ánder mens. Van omhoog. Maar wat een mens beweegt en gelooft, wordt kenbaar in wat een mens doet. Wie Gods gebod doet staat in Gods licht, het levenslicht zoals dat in Jezus verschenen is. Wie slecht doet, wie Gods gebod negeert, hult zichzelf in duisternis. Een keuze: schep je met God mee aan een goede wereld of niet. Een keuze, in je geweten: je moet erin geloven, dúrven geloven. Waar komt dat geloof vandaan? De oorsprong ervan is net zo ongrijpbaar en onachterhaalbaar als de wind: het overkomt je van omhoog, en door te doen word je hierbeneden op aarde tot nieuw leven gewekt. Omhoog en omlaag: twee levensrichtingen: leef je naar beneden gericht, naar de grond, of leef je naar omhoog, naar God toe? Kijk naar Jezus: hij gaf zich weg, helemaal, hij verláágde zich, en werd omhóóg geheven, tot bij God: een teken van God, van Gods liefde voor de mensen, voor heel de wereld, tot het uiterste toe.
De kerk, de verzameling van Jezus’ volgelingen, ís er om zelf dat teken te zijn, om het lichaam van Christus, Gods Spreken nú. Het is haar opdracht Gods liefde voor ieder mens, ja voor heel de wereld te laten zien. Niets mag voor haar, voor ons dus hier, belangrijker zijn dan dat. Ze is er níet om mensen te veroordelen of te kapittelen, maar om hen uit te nodigen om uit liefde te gaan leven. Ze is er om liefde in de wereld te brengen en voor te leven, door vriendschap uit te stralen, compassie en empathie.
We leven de Veertigdagentijd. Die tijd is het symbool van de lange geschiedenis die begonnen is met Abraham en die haar voltooiing vond in Jezus. Niet om daar te eindigen, maar om pas goed en wereldwijd te beginnen. De veertig dagen verwijzen naar de veertig jaar dat Israël in de woestijn moest zwerven, het symbool voor de lange weg die ook wíj, mensen van nu, moeten afleggen om een wereld te scheppen waarin elk mensenleven als heilig en onaantastbaar wordt beschouwd, beeld en gelijkenis van God, stem van Gods Spreken: de hemel op aarde. Dat geve ons deze heilige tijd naar Pasen toe. Amen.
André Zegveld