God is niet eenkennig [Mc. 9, 38-48]

De kerk is de gemeenschap van Gods mensen

God is niet eenkennig  [Mc. 9, 38-48]

Over de kerk gaat het vandaag, over de mensen dus die in Gods Naam samenkomen om te luisteren naar Zijn woord, om samen te leren om uit dat woord te leven, en om zó, op een menselijke manier, beeld en gelijkenis van God te zijn, midden in de wereld. De mensen van de kerk, ze hebben een profetische taak: om door de manier waarop ze leven het woord van God te verkondigen en anderen de weg te wijzen naar Gods domein, Gods rijk. Je moet, wil je die profetische taak kunnen vervullen, wel klein zijn, in ieder geval niet groter dan je zelf bent, want als je je groot maakt, zie je over hén heen voor wie de Blijde Boodschap van Gods Rijk in éérste instantie is bedoeld, en dat zijn, u herinnert zich dat wel, dat zijn precies de kleinen: armen, verschoppelingen, asielzoekers, randfiguren. Je moet daar klein voor zijn, net zoals Jezus dat is geweest, want anders zie je de kleinen voor wie de Blijde Boodschap is bedoeld domweg over het hoofd.

Kerk: ze waren, de leerlingen, er nog maar net mee begonnen, of ze kregen er al ruzie over, ruzie (dat hoorden we vorige week) over wie nu wel de gróótste was daar in het Rijk Gods, een ruzie waaruit bleek dat ze er eigenlijk niets van begrepen hadden. En ook vandaag horen we over ruzie, een ruzie over de vraag: wie hoort er nu wel bij en wie niet? Ruzie in de kerk, ruzie in de gemeenschap van Gods mensen: het is een oud verhaal. Het begon al zowat onmiddellijk na de uittocht uit Egypte. Er waren voor de goede orde zeventig oudsten aangesteld, twee van hen stonden wel op de lijst maar waren niet komen opdagen toen ze geïnstalleerd moesten worden, en tóch spraken ze als profeten in de gemeente. Hun namen zijn als signalen: Eldad en Medad, ‘God heeft lief’ en ‘Lieveling van God’. Hun namen zeggen wie en wat God is en waarvan de kerkgemeente dus het levende teken moet zijn: dat God liefde is, voor iedereen, en dus over alle scheidingen en onderscheidingen heen. De andere voorgangers morren: ‘ze horen er niet bij, het moet hun verboden worden.’ Maar Mozes, de stem van Gods wet, zegt: ‘Ach, dat iedereen zo zou profeteren!’ In de evangelielezing horen we hetzelfde. Er zijn mensen die niet tot de volgelingen van Jezus behoren maar die toch doen wat Jezus doet. Iemand van de kerk, Johannes in dit geval, zegt: ‘dat moet verboden worden.’ Maar Jezus zegt hetzelfde als wat ooit Mozes zei: ‘Belet hen niet, de Geest waait immers waar Hij dat zelf wil, daarom mag niemand worden uitgesloten.

God is niet eenkennig, niet exclusief. Hij is de oorsprong van ieder mens gelijkelijk, op ieder mens betrokken, Hij sluit allen en allen in, menselijke onderscheidingen hebben dus niet en nooit het laatste woord, ook dus niet de onderscheidingen tussen christelijk en niet-christelijk, tussen deze en die kerk. Dát is Jezus’ diepste overtuiging geweest, en daarom was Hij een dissident van groot formaat: ‘wie niet tegen ons is, is vóór ons, God is niet eenkennig.’ Wie is profeet? Niet alleen degene die daartoe een of andere kerkelijke aanstelling heeft gekregen. Profeet is ieder mens die, met of zonder kerkelijke zending, binnen of buiten de kerk, binnen of buiten het christendom, zegt en doet wat Jezus zegt en doet, ieder mens die in Gods eigen naam demonen bestrijdt, de demonen die de armen en kleinen bedreigen, de demonen van honger, terreur, angst, onrecht, geweld of uitbuiting. Al geeft iemand enkel en alleen maar een bekertje water aan een dorstig mens, alleen al dáárom is hij of zij een messias, profeet, het levende teken ervan dat God tegen ieder mens zegt: ‘Ik heb jou lief.’

God is niet eenkennig, Hij sluit iedereen in. Wij, mensen van de kerk, hebben vaak de bijna onuitroeibare neiging tot onderscheiden en uitsluiten. Waarom eigenlijk? Wat is er mooier dan het delen van de ene Geest? Er zit, denk ik, angst achter, angst voor wat niet eigen is, angst voor wat vreemd is, angst om buiten de eigen omheining te kijken, laat staan het eigen erf te verlaten, angst dat er dan dingen kunnen gebeuren die je niet goed meer zelf in de hand kunt houden, angst uiteindelijk voor de onbegrijpelijkheid en oncontroleerbaarheid van God. Om al zulke redenen sluiten wij God op binnen onze menselijke scheidingen en onderscheidingen, heel veilig, voor onszelf.

De kerk is de gemeenschap van Gods mensen. De grenzen van de kerk zijn ten slotte de grenzen van God. Voor God is er maar één grens: ieder mens die doet, ook al is het nog zo miniem, wat God is, ieder mens dus die in liefde de weg vindt naar een ander, hoort erbij, is een messias, profeet, want hij of zij leeft uit Gods eigen Geest. Ieder die dat niet doet, sluit niet de ander maar zichzelf buiten. Sint Augustinus zei het onovertroffen: ‘Velen de binnen zijn, zijn buiten. En velen die buiten zijn binnen.’ Mogen ook wij horen bij de mensen van God. Amen.

André Zegveld