God is barmhartig. Zijn barmhartigheid is de moederlijke kant van Zijn vaderschap.
Tweede Paaszondag, zondag van de góddelijke barmhartigheid. Jezus, aan de dood voorbij, komt bij zijn leerlingen. Die leerlingen zitten opgesloten in zichzélf, zitten sámen opgesloten in hun angst. Hij toont hen zijn wonden, de littekens die hen eraan herinneren dat zij hem, toen het erop aankwam, állemaal in de steek gelaten hebben. Maar Jezus kijkt vol barmhartigheid naar hen, want hij hoort in zijn hart hun woordeloze angst en ontreddering. Hij zegt: ‘Vrede, vergeving,’ blaast over hen zijn goddelijke levensadem, en doet hen léven, als níeuw. Er ontstaat (eerste lezing) een níeuwe gemeenschap, één van hart en één van ziel zijn, het beloofde land eindelijk bereikt, geen mens die nog noodlijdend is. Pasen: vergeving. Er is door Gods barmhartigheid nieuw leven voor ieder afzonderlijk en voor allen gezamenlijk. We proberen het vandaag tot en in ons te laten doordringen: Gods barmhartigheid.
‘Niemand heeft God ooit gezien’ (Joh. 1, 18). Daarom maken wij ons béélden van God, beelden die zeggen waar Hij volgens ons op lijkt. Abstracte beelden zoals: almachtig, alwetend. Of meer concrete beelden: herder, Vader, Jij met een hoofdletter. Ook ‘liefde’ is zo’n beeld. We proberen daarmee dus aan te geven waar God, nog het méést op lijkt: ‘God ís liefde’ (1. Joh. 4, 8). ‘Liefde’ is zo een ánder woord voor het woord ‘God’. Maar er zijn vele sóórten liefde: verliefdheid, kalverliefde, liefde voor de macht, eigenliefde, dierenliefde, liefde voor de natuur, vult u zelf maar aan. We moeten het woord ‘liefde’ dus specificeren. Op welke sóórt liefde lijkt God nog het méést? Dat is liefde in de vórm van barmhartigheid. En dus: ‘barmhartigheid’ is een ander woord voor God. Jezus zegt dat trouwens ook zelf, heel uitdrukkelijk, in de Bergrede: ‘God, uw hemelse Váder is barmhártig. Wees ook zélf barmhartig als Hij. Ja, God is ook volmáákt. Wees dus volmaakt barmhartig als Hij’ (Lc. 6, 26; Mt. 5, 48). Volmaakte barmhartigheid: dáár lijkt God het allermeest op.
Barmhartigheid. In het bijbels Hebreeuws hoor je dan het woord ‘baarmoeder’: het orgaan van een moeder die baart, die geboren doet worden, een soort verlóssing. God, onze Váder, lijkt nog het meest op een baarmoeder. Barmhartigheid: ‘misericordia’ in het Latijn: een combinatie van de woorden ‘miser’ dat ‘ongelukkig, ellendig’ betekent, en van ‘cor’, ‘hart’ dus. Misericordia: een hart hebben dat mee-lijdt met wie lijden, zoals een vrouw líjdt én tegelijk blíj is dat ze een kind ter wereld brengt. En u weet: bij het laatste avondmaal, in het aangezicht van zijn dood, vergelijkt Jezus zichzelf met zo’n vrouw (Joh. 16, 21). God: een grote baarmoeder die er alles voor over heeft dat mensen, die niet aan leven toekomen en dus nog ongeboren zijn, aan het licht zullen komen, vrij, verlost van alles wat die geboorte in de weg zou staan. Een beeld. En Jezus heeft door zijn liefde die tot het uiterste ging (Joh. 13, 1) dat beeld in levenden lijve ‘uitgelegd’: hij, aan de dood voorbij, vergeeft zijn leerlingen en doet hen opnieuw gebóren worden: uit Góds barmhartigheid.
‘Liefde is sterker dan de dood’, zeggen we graag. Citeren we dan de Schrift? Ja, maar niet helemaal correct. Er staat niet: ‘liefde is sterker dan de dood’, maar: ‘liefde is éven sterk als de dood, haar hartstocht éven sterk als het graf’ (Hgl. 8, 6). De dood is een soort ongenode, alomtegenwoordige indringer in ons leven, of we dat nu willen of niet. Denk aan het kerklied: ‘Midden in het leven zijn we door de dóód omgeven.’ Liefde moet net zo alomtegenwoordig ons mensenbestaan doortrekken als de dood, altijd en overal met ons meegaan op onze levensweg, als de kracht die léven doet: onszelf, anderen, liefde die daarvoor tot het uíterste gaat, liefde in de vorm van barmhartigheid, liefde die enkel léven baart. Zó’n liefde is sterker dan de dood.
‘Je moet er niet bang voor zijn (woord van kardinaal J.-H. Newman) dat jouw leven eíndig is, doortrokken van sterfelijkheid. Waar je báng voor moet zijn is dat jouw leven nooit zal begínnen.’ Want we zijn uiteindelijk gemaakt om lief te hebben, om te wórden wat God ís: barmhartige liefde. Níet liefhebben is zonde, dé zonde in zijn meest naakte gestalte. Want dán heeft de dóód het láátste woord. Wat is dus het laatste woord tussen ons, ik en jij, van mens tot mens? Is dat de dood? Neen, zegt Jezus, aan de dood voorbij, het láátste woord moet een woord van vergeving zijn, van barmhartige liefde. Dán worden jij en de mens naast je die door jou vergeven wordt, geboren uit die grote baarmoeder waar God nog het meest op lijkt. Liefde in de vorm van barmhartigheid: Jezus die het zijn leerlingen, zijn vrienden vergeeft dat ze sliepen of wegliepen toen híj zijn dood tegemoet ging.
‘Niemand heeft ooit God gezien.’ De Schrift zegt niets anders. Je kunt God niet zien. Maar je kunt Hem wel hóren. Hoe? Naar de mensen om je heen te zien en je hart barmhartig voor hen open te stellen. Dan hóór je de stem van God. Tenminste, als je écht naar de mensen kijkt, met een hart dat luistert, geconcentreerd, aandachtig, onbevooroordeeld. Je hoort dan ‘het geluid van een tere stilte’, de ‘stille stem van God’ (1 Kg. 19, 11-12). Want je hoort dan wat Gód hoort als Hij naar de mensen ziet: ‘Ik, God, Ík hoor het roepen van mensen in nood’ (Ex. 3, 7-9). Jezus, aan de dood voorbij, ziet zijn leerlingen en hij hoort wat God hoort: een bede om vergeving, een verlangen als nieuw te mogen léven. En Jezus zegt: ‘Vrede, vergeving.’ Een geboorte, een verlossing, uit God.
Wij zijn nú Jezus’ leerlingen, kerk, geroepen om als mensen het lichaam van Christus te zijn, aan de dood voorbij. Een kerk die openstaat en niemand uitsluit, niet om sociale redenen, raciale redenen, seksuele redenen of historische redenen. Een gemeenschap waarin mensen barmhártig naar elkáár zien en daardoor in hun hart, hun geweten de stille stem van Gód horen: ‘Wees barmhartig op de manier zoals Ik dat ben.’ Heel eenvoudig, heel concreet.
Een oud verhaal, over de oudvaders. ‘Een paar ijverige broeders gaan naar abt Poimen toe en zeggen: “Wij zien dat sommige broeders in slaap vallen tijdens het gemeenschappelijke gebed. Die moeten we toch wákker schudden?” Poimen zegt: “Wat mezelf betreft, als ik een broeder in slaap zie vallen tijdens het gemeenschappelijk gebed, dan leg ik zijn hoofd voorzichtig op mijn knieën en laat hem rusten.”’ Zó eenvoudig is ze wel, de barmhartigheid waar God nog het meest op lijkt. Mogen ook wij op díe manier elkaar zien en dan horen wat God hoort. Pasen. Amen
André Zegveld