‘God ziet niet zoals een mens ziet

‘God ziet niet zoals een mens ziet; een mens kijkt naar het uiterlijk, maar de Heer naar het hart’. 1 Sam 16: 7.

‘God ziet niet zoals een mens ziet

Elke zondag van de veertigdagentijd worden we vergast
op een aangrijpend en diepzinnig verhaal.
Prachtige verhalen zijn ‘t.
Zo probeert de Bijbel ons iets wijs te maken
van wat ons menselijk verstand overstijgt,
iets dat je moet leren zien met de ogen van het hart.
Vandaag heeft dat verhaal meer weg van een toneelstuk,
een stuk theater in zes taferelen.
Het wil ons iets duidelijk maken over echt zien, en gezien worden,
over in het licht staan zodat je kunt zien en gezien kunt worden.

Waarom is dat zo belangrijk?
Omdat, zo maakt de evangelist Johannes ons duidelijk,
we allemaal blinde vlekken hebben, of op z’n minst aan een staaroperatie toe zijn.
En blinde vlekken, daar ben je je meestal niet van bewust,
daarom zijn het juist blinde vlekken.
Wat zijn dan wel die blinde vlekken?
De opeenvolgende taferelen en de personages
die Johannes ten tonele voert schetsen een aantal van die blinde vlekken.

Allereerst zijn daar de leerlingen.
Zij zien de blinde als iemand met een rugzakje.
Hij heeft een verleden. Hij draagt een schuldenlast met zich mee.
Misschien is het wel vanwege een zonde van zijn ouders dat hij nu blind is.
Een straf van God. Zo zien zijn hem.
Jezus ziet dat anders. Hij vraagt zich af hoe God in deze mens aan het licht kan komen.
Als je iemand vastbindt op zijn verleden ben je blind.
De leerlingen zijn blind.

Vervolgens de buren.
Zij zien de blinde als aan lastpost,
iemand die met zijn handicap in de weg staat,
iemand aan wie je als het moet een paar centen toeschuift,
maar die je voor de rest niet ziet staan.
Toen hij genezen was wisten ze niet wie hij was.
Ze hadden hem alleen maar gezien als een object. Hij had geen naam.
Zien en gezien worden.
Het doet me denken aan de zwervers uit mijn jeugd, hier op het platteland.
Met namen als Baasbaas, KattenJans, Doeskötke, Toon de Rooie.
Het is me mijn leven lang bijgebleven
hoe zij op verschillende boerderijen opgevangen werden.
Ze leefden aan de rand, maar ze mochten er zijn, ze werden gezien.

En dan zijn er de Farizeeën.
Als je die naam hoort weet je al dat het fout zit.
Zij worden in de evangelies altijd opgevoerd als heel erg regelbewust.
Zij weten precies wat God wil en wat niet.
Genezen op de sabbat dat is tegen de Wet.
Hun blik is zo vernauwd dat ze alleen maar kijken naar wat mag en niet mag.
Zo leggen ze Gods onvoorwaardelijke goedheid aan banden.
Jezus ontmaskert dat. Gods onvoorwaardelijke goedheid laat zich niet begrenzen.
Wie dat niet ziet is kortzichtig, om niet te zeggen hartstikke blind.

En tenslotte zijn daar ook nog de ouders van de blindgeborene.
Zij weten dat hij hun kind is. Ze weten dat hij blind is geboren.
Ze zullen zich altijd speciaal om hem hebben bekommerd, een zorgenkind.
Wat zullen ze blij geweest zijn dat hij nu is genezen!
Maar als hun gevraagd wordt hoe dat is gekomen houden ze zich op de vlakte.
Ze zijn bang. Ze kruipen in hun schulp,
want ze voelen met hun klompen aan dat hier heibel van gaat komen.
Een genezing op de sabbat.
Ze willen hun vingers niet branden.
Ze kijken de andere kant op, ze willen het niet zien.

De leerlingen, de buren, de Farizeeën, de ouders,
zij zijn allemaal onze collega’s!
Elk heeft zo zijn eigen blinde vlek.
Een schuldenlast uit het verleden, een stukje onverschilligheid,
vasthouden aan wetten en regels, sociale druk, wat zullen anderen ervan denken:
wie van ons kan zich daarin, of op z’n minst in één van die houdingen, niet herkennen?
We hebben allemaal onze blinde vlekken.

Bewustwording daarvan is nog maar een eerste stap.
Waar het in dit evangelie van de blindgeborene over gaat
is vooral dat wíj leren zien.
En wat moeten we leren zien?
Dat Jezus het licht is van de wereld.
Telkens opnieuw wil de evangelist ons verder doen kijken dan de buitenkant –
wat we met onze ogen zien.
Er is meer te zien dan we zien.
Waar het echt om gaat is wat je ziet met de ogen van je hart. Liefde dus.

Bij ons in Oosterbeek is een vestiging van Albert Hein.
Naast de ingang van de supermarkt zit vaak een muzikant,
een oude man, een Bulgaar.
Hij bespeelt een trekharmonica en er staat een blikje aan zijn voeten
waar je munten in kunt deponeren.
Sommige mensen lopen de man straal voorbij,
anderen gooien achteloos wat munten in het bakje,
weer anderen maken een praatje met de man.
Wie van deze mensen heeft de bedelende muzikant nu echt zien staan?

Zien en gezien worden.
‘God ziet niet zoals een mens ziet; een mens kijkt naar het uiterlijk,
maar de Heer naar het hart’. 1 Sam 16: 7.

Moge het ons gegeven zijn om van onze blinde vlekken genezen te worden
om te leren zien met de ogen van het hart, en te weten dat we vol liefde aangekeken worden.

Fons Eppink