God verrekent niets. Echte vrede is altijd gebaseerd op solidariteit en gunnende goedheid.
Het evangelie van vandaag gaat over een conflict, misschien daarom wordt het in verband gebracht met vredeszondag, een soort arbeidsconflict, tussen arbeiders onderling en tussen die arbeiders en hun baas, over een rechtvaardig salaris, een soort CAO-conflict dus over een rechtvaardige inkomensverdeling in een rechtvaardige samenleving, maar door dat alles heen is dit verhaal een vergelijking en wil het iets zeggen over een samenleving naar Gods hart, gebaseerd niet alleen op rechtvaardigheid maar bovenal op goedheid.
Er zijn werkzoekenden, ze worden, bij het begin van de dag, om zes uur ’s ochtends door een baas gehuurd, met een contract, een goed contract, het kleinste contract dat mogelijk is, voor één dag, maar met een goede beloning, één denarie, daar kon een heel gezin één dag van leven, een daglonerscontract. Maar het werk dringt, en overdag gaat de baas nog een aantal keren mensen werven, om negen uur, om twaalf uur, om drie uur ’s middags. Met die mensen sluit hij geen contract af, dat was onmogelijk, maar hij zegt toe: jullie krijgen wat billijk is, al was het maar alleen een goede maaltijd op het einde van de dag. Zelfs om vijf uur ’s middags haalt hij er nog mensen bij, mensen die nutteloos aan de kant staan, en die dan nog maar één uur, dus eigenlijk géén tijd hebben om nog iets te doen. Daaruit blijkt: hij huurt ze in uit een overmaat van goedheid, omdat hij voelt hoe pijnlijk het is voor arbeiders als niemand hen nodig heeft en ze buiten het arbeidsproces moeten staan. Deze baas is niet alleen een goed werkgever, maar bovenal een goed mens.
Om zes uur ’s avonds is het betalen geblazen, de laatst ingehuurden komen het eerst aan de beurt. Zij verwachten een beetje, maar krijgen het volle dagloon. Ook en zelfs deze werkers die pas om vijf uur in de middag zijn begonnen, zijn voor de baas geen inferieure arbeiders, maar volwaardige mensen: ze krijgen daarom een vol dagloon zodat ze met heel hun gezin ervan kunnen leven. Wat deze baas voor ogen staat, zijn vanzelfsprekend rechtvaardige CAO-afspraken, maar ook nog iets anders wat daar boven uit gaat: een gemeenschap van gelijkwaardige mensen, ongeacht hun prestaties, ongeacht wat ze ‘opleveren’. De andere arbeiders zien dat niet. Wanneer ze merken dat de laatstgekomenen het volle pond krijgen, verwachten ze voor zichzelf meer, loon naar werken, ze gaan ervan uit dat er meer wordt verdiend naarmate er meer is gezweet en gezwoegd. Maar ze komen bedrogen uit, althans: ze krijgen niet méér dan gewoon het volle pond dat met hen was afgesproken. Ze beginnen te morren en te mopperen. Ze laten het instinctieve protest zien van mensen die ergens recht op hebben tegen de goedheid die wordt betoond aan mensen die daar, vinden ze, geen recht op hebben. Zij brengen daardoor onderscheid aan en scheiding, tussen eersten en laatsten, tussen rechthebbenden en niet-rechthebbenden, tussen rijken en armen. Zij eisen rechtvaardigheid, maar zijn daarbij blind voor de goedheid die het fundament is van iedere vorm van echte gemeenschap. Want als de werkers van het eerste uur zich hadden kunnen verheugen over de beloning van de werkers van het laatste uur, dan zouden allen op dezelfde voorste rij hebben gezeten, en zouden er geen eersten en geen laatsten geweest zijn.
Dit conflict is niet moeilijk te plaatsen binnen het leven van Jezus zelf, het is een conflict geweest dat heeft geleid tot zijn veroordeling en terechtstelling. Jezus gaf “laatsten”, wetsovertreders, delinquenten, belastingfraudeurs (tollenaars dus) en meisjes van zeer lichte zeden in de gemeenschap van het rijk van God die hem voor ogen stond dezelfde plaats als de “eersten”, de vromen, oppassenden, de van hun jeugd af kerksen en wetsgetrouwen. Omdat Hij geloofde: God is niet alleen rechtvaardig, maar bovenal goed. Dat heeft een geweldige tegenstand opgeroepen. Mensen zijn altijd geneigd God te meten naar menselijke maatstaven, als iemand die loon naar werken uitrekent, als een soort grootgrutter, voor wie er eersten en laatsten zouden zijn. Maar Jezus preekte: tussen God en mensen is er niets dat verrekend kan worden aan een of andere hemelse kassa, er wordt door God geen boekhouding bijgehouden, er is maar één soort uitbetaling, voor iedereen gelijk: genade, goedheid, toeneiging, het volle pond daarvan, voor iedereen. Wie daarin onderscheid wil maken, wie onderscheid gaat maken tussen eersten en laatsten, laat daardoor merken dat hij/zij niet bij die gemeenschap wil horen die God zelf voor ogen staat, de echte gemeenschap van alle mensen.
Daarover gaat dus onze parabel, niet over “de werkers van het elfde uur”, maar over solidariteit van mensen onderling, zonder onderscheid. En dat heeft weer alles te maken met vredeszondag. De bron van alle vrede, vrede in je directe omgeving, vrede ook op groter schaal, die bron is deze: de grond van ons bijeenhoren is niet de tellende, metende en vergelijkende rechtvaardigheid, maar iets dat daar bovenuit gaat: het besef dat ieder mens gelijkelijk door God wordt bemind, gewild, uitverkoren en aanvaard. Christen zijn is: willen leven uit die inspiratie, meewerken aan zo’n menselijke gemeenschap, daar waar je leeft, boven juridische rechtvaardigheid uit, in je familie, waar je werkt, in de parochie, om al die vormen van menselijk bijeenhoren om te vormen tot de ene en grote familie van Gods eigen kinderen, zonder onderscheid. Mogen wij zo christen worden en werken aan echte vrede, meer en meer. Amen.
André Zegveld