‘Als God ons niet eerst om niet had bemind, dan hadden we nooit zijn Zoon ontmoet.’ [John Donne]
Goed zijn voor wie jou haat, zegenen wie jou vervloekt, bidden voor jouw beulen, kortom: op de manier van God je vijand bemínnen. Het zal je maar gezegd worden wanneer je slachtoffer bent geweest van inbraak met gewelddadige beroving, wanneer je kind door een dronken tor is doodgereden, of wanneer je als kind bent misbruikt: een nachtmerrie die vaak nooit overgaat en zich telkens weer in je herhaalt. En dan de dader beminnen, de agressor, de misbruiker? Mensen hebben, om aan dit woord van Jezus te voldoen, God soms zo ongeveer de hemel uit gebeden, maar het lukte hen gewoonweg niet. Wát vraagt Jezus eigenlijk van óns? Ik wil met u stilstaan bij twee uitspraken: bij: ‘bemint uw vijanden’ en bij: ‘doet goed zonder erop te rekenen er iets voor terug te krijgen.’
Eerst dus: ‘Bemint uw vijanden.’ Het woord ‘beminnen/liefhebben’ is uitermate tricky: we denken dan al snel aan allerlei gevoelens en emoties, aan gevoelens als verliefdheid, aan de vertedering die door je heen kan gaan bij het zien van jonge katjes of een lachende baby, aan het gevoel van mededogen dat in je opkomt bij het zien van een mens met diep verdriet. Gevoelens dus van áffectieve liefde.
Over díe liefde heeft Jezus het níet. Hij wil níet zeggen dat je voor een mens die jou gruwelijk te na is gekomen of delen van je leven heeft verwoest, inééns warme liefde moet gaan koesteren, althans daar je best voor moeten doen. Dat zou onmenselijk zijn. Zo’n liefde láát zich niet voorschrijven en ontluikt niet op commando. Jezus verwijst naar Góds liefde, ‘wees barmhartig zoals je hemelse Vader dat is,’ hij heeft dus een liefde van goddelijke kwaliteit op het oog: barmhártigheid, een soort droge en dorre, een woestíjnige liefde. God heeft ons lief, ons állen, met zo’n woestíjnige liefde. Hij krijgt er minder of niets voor terug, en wát Hij terugkrijgt heeft Hij eerst zélf gegeven. Hij is góed, met een onvoorwaardelijke goedheid, voor iedereen, voor iedereen gelijkelijk.
‘Bemint je vijanden’: Jezus schrijft dus geen gevoelens voor. Hij wijst, tegen alle gevoel in, het principe van wederkerigheid af, de idee dus van oog om oog en tand om tand, de idee ‘God loont het goede en straft het kwade,’ van ‘boontje komt om z’n loontje’, van ‘je krijgt wat je verdient’, en vult u zelf maar aan. Wederkerigheid, een onuitroeibaar idee in ons dat ons wél een goed gevoel geeft. Maar je komt er wel door terecht in een vicieuze cirkel van actie en reactie. Mensen houden elkaar daarmee gevangen, geboeid met een eindeloze ketting van geweld en tegengeweld waar tenslotte iederéén slachtoffer van wordt. Denkt u maar aan vetes in sommige families: onoplosbaar, steeds onoverkomelijker, terwijl het begin ervan allang uit het zicht verdwenen is.
Jezus zegt níet: ‘heb áffectieve gevoelens voor je vijand,’ maar: ‘doorbréék die vicieuze cirkel, stap eruit.’ Hij zegt: ‘ook al voel je haat in je opkomen, wraakgevoelens, doodswensen, heel normaal allemaal, probéér het: je vijand te blijven zien als jouw gelíjke, een mens zoals jíj, want wat en hoe die ánder doet, het zit ook in jóu. En beséf: God heeft jou én je vijand lief, met een woestijnige liefde, zonder er veel voor terug te krijgen.’
Zó’n woestíjnige liefde komt jou niet aangewaaid, zo’n liefde moet je gaandeweg léren en ínoefenen. Hoe? Dan kom ik bij het twééde woord van Jezus: ‘doet goed zonder erop te rekenen iets terug te krijgen.’ We leven vaak, op een prettige manier overigens, ópgesloten in onszelf, onze eigen bubbel, ons eigen welbevinden, gericht op ons eigen nut: je gaat ervan uit te krijgen waar je voor betaalt, je leeft je eigen leventje, vermaakt jezelf en wil het liefst zo min mogelijk last hebben van de problemen van anderen.
En waarom zijn mensen vaak ontevreden over hun leven, ervaren ze het als leeg ook al hebben ze het goed? Ik denk toch hierom: leven zonder last te hebben van de zorgen en noden van anderen, gewoon enkel je eígen leven leiden en zo, u weet wat ik bedoel, dat ís eigenlijk geen leven, het reduceert het leven tot wat je kunt hebben, tot wat je kunt betalen en op die manier met elkaar kunt uitwisselen. En we zijn daar (eerlijk gezegd) wel een beetje aan gewend. Tijdens de coronapandemie kwam dat soms glashard aan het licht: als je leven instort omdat je in het weekend niet meer ‘los’ kunt gaan en niet meer kunt ‘shoppen’ wanner jíj dat wilt, dan leef je toch echt opgesloten in jezélf. Want waar je écht van lééft zijn de dingen die je níet betalen kunt, dingen die jou om-niet moeten worden aangeboden: vriendschap, aanvaarding, mededogen, intimiteit, trouw, solidariteit met wie zwak en zo goed als niets is. Je moet leren zulke ‘dingen’ zélf te geven zónder tegenprestatie te vragen, want anders is wat je geeft niet écht, geen échte vriendschap, geen échte aanvaarding, geen écht mededogen, geen échte trouw of échte solidariteit.
Jezus zegt dus heel eenvoudig: ‘doet goed, probeer in je leven van alledag ánderen iets dat ónbetaalbaar is te geven, iets dat op aanvaarding lijkt, op mededogen en solidariteit, gewoon aan de mensen in je omgeving, en aan ieder gelijkelijk. Dan léér je wat een woestijnige liefde is. Want je moet er je eígen bubbel voor uit, beetje bij beetje, van een beetje naar een beetje veel. Maar je wordt daar wél gelukkig van, want je lééft pas écht als je je inzet voor het geluk van ánderen. En zó oefen je in hoe het zal moeten: je vijanden beminnen, niet áffectief maar éffectief.
Ook Jezus heeft het moeten léren, zo’n woestijnige liefde. Lees de evangelies er maar op na. Maar door zich in te oefenen, kon hij het op het einde zijn vijand beminnen, zélfs met een kus, hem ‘vriend’ noemen en zijn leven voor hem geven. Staan we er vandaag en dezer dagen bij stil, bij Jezus’ woorden. Allereerst: ‘leer geven zonder iets terug te vragen.’ En op grond daarvan: ‘leer je vijand beminnen.’ Om daardoor gelukkig te worden, met een diep geluk dat geen mens jou kan ontnemen. Amen
André Zegveld