Wanneer je aan de keukentafel naar je familie kijkt gaat er niet noodzakelijk de kwalificatie ‘heilige familie’ door je heen. Eerder het tegendeel. En toch : als je blijft kijken zie je mensen, ouders en kinderen, die één voor één het geheim van God in zich omdragen.
Eerste zondag na Kerstmis: feest van de Heilige Familie. We denken aan ‘het heilig huisgezin’ uit Nazareth, met alle brave tot zeer brave voorstellingen die we er ons van maken, als een soort voorbeeld voor thuis. Je krijg er, althans: ik, vroeger, een beetje een flauwe bijsmaak van.
Zo is het evangelie gelukkig ook niet bedoeld, het geeft geen historische informatie over hoe het ooit in Nazareth is geweest. Er wordt een geloofsvisie gegeven over wie Jezus van Nazareth is geweest. Want er was een verschil, een onderscheid, tussen zijn buitenkant en zijn binnenkant, tussen wie hij ogenschijnlijk en uiterlijk was, én wie hij eigenlijk, echt en innerlijk was. Precies dat verschil was er de oorzaak van dat er iets onbegrijpelijks aan hem was, iets vreemds, alsof hij uit een andere dan de mensenwereld afkomstig was, van bij God vandaan.
Een onbegrijpelijke zwangerschap, daar begon het al mee, Maria die moest zeggen: ‘hoe kán dit nu, ik heb geen man.’ Vervolgens een hele vreemde geboorte, met engelen aan de hemel, en zo. Vandaag die onbegrijpelijke en geheimzinnige woorden van Simeon over hem, in de tempel van Jeruzalem. Daarna, u kent het, het verhaal over toen hij twaalf jaar was, van zijn ouders wegliep omdat hij in het huis van zijn Vader moest zijn, de tempel opnieuw. Later, bij de bruiloft van Kana, die onbegrijpelijke woorden van hem tegen zijn moeder: ‘vrouw, wat hebben wij eigenlijk met elkaar?’ Nog later, wanneer hij aan het preken is en zijn familie op een afstand op hem staat te wachten: ‘Mijn moeder en mijn broeders, dat zijn díe niet, dat zijn zíj die in mij geloven.’ Zijn familie denkt dat hij gek geworden is. En helemaal op het einde van zijn leven, wanneer hij aan het kruis hangt, zegt hij tegen zijn moeder: “vrouw, niet Ík ben jouw zoon, maar híj daar’ en dan wijst hij Johannes, zijn boezemvriend. Kortom: een levensloop die onbegrijpelijk begint, onbegrijpelijk verloopt en al even onbegrijpelijk eindigt. Wie is hij, deze Jezus van Nazareth, eigenlijk? Ze weten het niet, Maria voorop.
Kerstmis is een echt familiefeest, de familie staat centraal, niet ‘de heilige familie’, maar gewoon: je eigen familie. Mensen nodigen elkaar uit, het wordt zielig gevonden wanneer je dezer dagen alléén bent, je gaat bij elkaar eten. Kerstmis is een familiefeest, we willen het dan ook zo harmonieus mogelijk hebben: vrede aan tafel, vrede ’s avonds voor de buis, even niet denken aan de onvrede die heerst in de grote wereld buiten. Harmonie, vrede. De verwachtingen zijn hoog gespannen, met Kerstmis even niet het gebruikelijke gedram aan tafel van pubers over de grote domheid van hun ouders. De verwachtingen zijn hoog gespannen, té hoog, denk ik vaak. Zo’n vredige familie bestaat eigenlijk niet, is mijn ervaring. Wij hebben, ook gewoon aan de keukentafel, te kampen met onbegrijpelijkheid, onbegrip, vreemdheid. Voor kinderen zijn volwassenen volstrekt onbegrijpelijke wezens, die leven in een andere wereld dan zijzelf. En omgekeerd. En pubers: die zijn dubbel onbegrijpelijk, omdat de hormonen door hun lijf gieren en ze, op hun weg van de kinderwereld naar de volwassenenwereld, nergens meer thuis en ook voor zichzelf behoorlijk onbegrijpelijk zijn, en dat dan behoorlijk afreageren. Leest u maar het boek van Midas Dekkers, over De Larf.
In het evangelie staat, op verschillende plaatsen, óók aan het slot van het kerstverhaal, dat Maria alles wat haar met haar kind zo onbegrijpelijk overkwam, in haar hart bewaarde en alles bij en in zichzelf overwoog. Ze verzamelde dus al die onbegrijpelijke stukken: dat wat zij zelf ervoer, dat wat de mensen er verbijsterd van dachten, dat wat de engelen gezongen hadden, dat wat de herders hadden gezegd en de koningen, dat wat Simeon had uitgesproken, dat wat hij zelf allemaal had gezegd en gedaan. Maria verzamelde dat alles, ze legde al die stukken bij elkaar: ‘Ik begrijp hem niet, hij is mijn kind, maar toch lijkt hij een vreemde.’ En ze laat hem los, ze laat haar eigen gedachten over en verwachtingen met hem los. Ze laat dat alles los door zijn onbegrijpelijkheid in haar hart toe te laten en daarbij stil te staan. En in haar hart groeide haar geloof: ze begreep dan wel niet wie hij was, dat kind van haar, maar met en in haar hart geloofde ze in het onbegrijpelijke geheim dat hij in zich omdroeg. Maria heeft oog voor het geheim van die onbegrijpelijke mens in haar omgeving, in haar huis, bij haar aan tafel. Ze bergt dat geheim in haar hart. Ze legt de stukken bij elkaar. Het hoeft niet te passen zoals zijzelf dat wil, zoals zíj dat had voorzien, volgens haar idealen.
Familie. We vormen thuis een heilige familie, niet door krampachtig heilige boontjes te willen zijn, want dat lukt toch niet en werkt zelfs uiterst contraproductief, maar door met geloofsogen naar elkaar te kijken. Geloofsogen zijn ogen die zien, die vermoeden wat er in de stukken aan de buitenkant niet is te zien. Geloof in elkaar maakt ruim. Je kunt je alleen dáár thuis voelen, waar je weet dat jouw eigen geheim er wonen kan, en omgekeerd. Onbegrip en vreemdheid blijven. Maar er is plaats voor het geheim van een mens, een mens die altijd méér is dan de stukken aan de buitenkant.
Heilige familie. Ik heb geen antwoord op de zorg die ouders kunnen hebben over een kind waarvan ze zielsveel houden en dat ze in het leven zien verdwalen, dat een verkeerde weg inslaat en dat zijn/haar leven aan het vermorsen is. Wat moet je dan doen, als ouder? Of als kind, wanneer je absoluut niet met je ouders praten kunt, omdat ze nooit tijd hebben, of omdat het in je ogen verstarde rechtse trutten zijn? Ik weet het niet, behalve dit ene: er blijft over, altijd, wat Maria deed: geduldig legde ze steeds opnieuw de stukken bij elkaar, in haar hart, en bleef in haar kind geloven. Amen.
André Zegveld