Jezus noemt ons ‘zijn vrienden’. Wij zijn dus zijn zielsverwanten met wie hij alles wil delen wat hem het kostbaarst was. Het is een vriendschap die van mens tot mens wordt doorgegeven, altijd anders, altijd hetzelfde.
Allerheiligen: we vierende grote gemeenschap der heiligen, de ene grote familie van God, van alle tijden en verspreid over heel de wereld. Heiligen. Laat ik beginnen met iets te zeggen over Augustinus. Een van Augustinus beste vrienden, Nebridius, is gestorven. Voor Augustinus een groot verdriet. In zijn Belijdenissen beschrijft hij wat er door hem heen is gegaan. “Nu leeft hij, Nebridius, in de schoot van Abraham, wat het ook moge wezen dat door die schoot wordt aangeduid: daar leeft mijn Nebridius, mijn lieve vriend, waar zou hij anders moeten leven? Hij leeft nu op de plaats waarover hij mij, onervaren mensje, zo dikwijls vragen stelde. Maar nu houdt hij zijn oor niet meer naar míjn mond gericht, maar brengt hij zijn geestelijke mond aan úw bron, en drinkt daar naar hartelust wijsheid die niet vergaat. Maar ik neem aan dat hij niet zó door U verzadigd wordt, dat hij mij daarbij zou vergeten. Want U, Heer God, denkt aan ons beiden.”
Augustinus kon zonder vrienden niet leven. Wanneer hij zou moeten zeggen wie hij was, dan zou hij zeggen met wie hij verbonden was, welke anderen in hem leefden en een deel vormden van zijn eigen binnenste binnenste. Hij was een vrienden-mens. Een vriend is, zei hij, “mijn andere ik, met wie ik spreek over datgene waarover ik met mijzelf spreek.” Een vriend is dus de helft van je eigen ziel, je kijkt door zijn of haar ogen de wereld in, en hij of zij licht op in alles wat je ziet. Daarom zei Augustinus ook: “zonder een mens die onze vriend is, komt niets in de wereld ons nog vriendelijk over.” Alles verliest zijn kleur, wanneer er niemand is die met ons ons hart bewoont en met wie wij kunnen spreken over wat wij in ons binnenste eigenlijk alleen aan onszelf durven toevertrouwen, het beste van onszelf.
We hoorden in de evangelielezing het beste van Jezus zelf, dat wat leefde in zijn ziel, de hartslag van zijn leven, de kortste samenvatting van wat hij over het leven, over zijn eigen leven, te zeggen heeft: de Zaligsprekingen. En hij vertrouwt waarover hij innerlijk met zichzelf sprak toe aan ons, zijn vrienden. Want dat zijn we, zijn vrienden: “ik noem jullie geen dienaars, maar vrienden.” Dit is zijn hartsgeheim: ‘”wanneer ben je gelukkig? Je bent gelukkig, echt gelukkig, als je je arm weet en ook arm durft zijn, niet méér dan je bent; wanneer je weerloos durft leven; wanneer je in de harde wereld enkel en alleen uit bent op gerechtigheid; wanneer je barmhartig kunt zijn en dus anderen het leven gunt; wanneer je vrede brengt; en wanneer voor dat alles álles over hebt.” Dat hartsgeheim vertrouwt hij aan zijn vrienden toe, hij spreekt met hen over datgene waarover hij met zichzelf in gesprek is, zijn ziel. En mensen, de leerlingen toen, werden erdoor gegrepen. Een theoloog zei het ooit zó: “éérst was er in die mensen het verlangen om uit dat hartsgeheim van Jezus te leven, en om ook zelf te beleven hoe Jezus leefde. Pas van daaruit zijn de mensen gaan geloven dat hij, Jezus, leefde ook al was hij gestorven.” Want door de Zaligsprekingen te beleven, wisten ze: hij, Jezus, spreekt daarover nu met God zelf, en God hoort en denkt nu tegelijk aan hem en aan ons. Hij leeft, want God is de levende, zoals in Jezus ook in ons. Wij, Jezus en wij, wij worden door God zelf bewoond.
Christenen zijn mensen die uit dát geloof leven, met vallen en opstaan. Daarom vormen zij allen samen de gemeenschap der heiligen, de gemeenschap van al de mensen die door de heilige God worden bewoond, zijn ze het huis van God, de tempel van Gods eigen levensgeest, het lichaam van Christus. Maar er zijn mensen geweest die dat op een uitzonderlijke manier hebben beleefd, intenser en gloeiender dan doorsnee, mensen voor wie God op een bijzondere manier die andere ik is geworden met wie ze spraken zoals ze met zichzelf in gesprek waren, vrienden van God, mensen die “met God spraken zoals een mens met zijn vriend spreekt.” De woorden van Jezus, de Zaligsprekingen, werden in hun leven op een heel eigen manier vlees en bloed, het was alsof zij het evangelie van Jezus opnieuw schreven, hetzelfde evangelie opnieuw. Die mensen noemen we ‘de heiligen’. Benedictus was zo’n mens, Franciscus en Clara, Ignatius van Loyola, de pastoor van Ars, de kleine en de grote Theresia, Ruusbroec, moeder Teresa, Oscar Romero, en ieder mag aanvullen: vrienden van Jezus en daarom vrienden van God.
Vrienden van God, maar niet voor zichzelf. Zij bieden zich tot vriendschap aan, met óns, opdat wij, op onze beurt, bewoond zullen worden door hun innerlijk en door onze vriendschap met hen zullen verlangen naar wat zij verlangden, zodat geheim van hun persoon gaat spreken in ons en wij met hen in gesprek raken zoals we met onszelf spreken. Heiligen zijn vrienden, zulke vrienden.
Ik ben er zeker van dat het voor ieder van ons goed is wanneer hij of zij onder de heiligen één of enkelen van dergelijke vrienden zou hebben, iemand dus met wie je innerlijk in gesprek bent over het kostbaarste in je en van je. Want, zei Augustinus ook, “wat je van jezelf toevertrouwt aan zo’n vriend die al vol is van God, vertrouw je toe aan God zelf.” Heiligen zijn onze vrienden. Precies daarom is onderlinge vriendschap zo’n kostbaar iets. De heiligen laten zien waarop alle vriendschap tenslotte op is gericht: op het innerlijk bewoond worden door God, want waar liefde is en vriendschap, daar is God. De heiligen zijn onze vrienden opdat ook in ons Gods leven zal gaan leven en ook in ons Gods vriendschap zal ontluiken, van aangezicht tot aangezicht. Dat gaat gewoon van mens tot mens, want via die andere mens met wie je in vriendschap bent verbonden, krijg je die andere helft van je ziel terug die van God is.
We leven binnen de ene en grote gemeenschap van de heiligen. “Vrienden”, zegt Johannes, “vrienden, hoe groot is de liefde die God ons betoond heeft.” Wanneer we met elkaar in vriendschap leven, wanneer we met elkaar door de manier waarop we leven de Zaligsprekingen vlees en bloed laten worden, dan, ja dan wordt duidelijk wie en wat we zijn: dan zullen we God zien zoals Hij is, op die allernederigste manier zoals Jezus zelf het heeft gezien en als zijn hartsgeheim ons heeft toevertrouwd, toen hij zei: “Gelukkig ben je als je arm durft zijn, weerloos en op vrede bedacht. Wanneer je zó leeft, leef je als ik, met een zuiver hart, en zie je God.” En hij ging zijn weg tot hij helemaal verdween in Gods liefde. Volgen wij hem op die weg om te worden waartoe we geroepen zijn. Amen.
André Zegveld