Hemelvaart: niet naar boven kijken

‘De weg naar de hemel ís de hemel.’ [JOHN DONNE]

Hemelvaart: niet naar boven kijken

Op het feest van de Hemelvaart van onze Heer denken we vaak na over de hemel als een soort hiernámaals waar onze dierbare doden zijn en waar wij nog maar moeten zien te komen. Maar ‘hemel’ is een ander woord voor God: ‘rijk van Gód, rijk der hémelen.’ Jezus was een mens als wij, aards en eindig. Als méns was hij in lévenden lijve Gods aanwezigheid, Gods woord, Gods spreken, in ménsenbestaanstaal. Hij was als aardse mens zo vol van God en diens rijk, dat hij in levenden lijve (zeggen de kerkvaders) zélf dat rijk was, Góds aanwezigheid in ménsenvorm. Daarom is hij, een mens van vlees en bloed zoals wíj, toen hij stierf, réstloos in God verdwenen. Zijn graf was leeg. Voor ons ligt dat anders, wij zijn niet zoals Jezus helemaal vol van God, en wanneer wij sterven zal er daarom een rest van ons op aarde overblijven, een stoffelijk overschot. Maar Jezus is helemaal in God verdwenen, ‘met huid en haar’ zeg ik nu maar huiselijk. Is dan met Jezus’ verdwijnen in God nu ook zijn aardse aanwezigheid verdwenen, Góds aanwezigheid dus in mensenvorm? Met Hemelvaart, vandaag dus vieren we dat Jezus’ dood niet het eínde is van Gods sprekende aanwezigheid op aarde in de aardse Jezus, maar dat Jezus’ verdwijnen in God het begín van een heel níeuwe manier van aanwezig zijn, wereldwijd, nu in óns.

‘Niet naar boven kijken’ zeggen twee mannen in witte kleren die nergens vandaan lijken te komen, ‘niet naar de hemel kijken, niet naar daarboven, daar krijg je enkel een stijve nek van, van staren word je stram. Jezus die verdwenen is in het geheim van God, leeft nu op een heel ándere manier, sta daarom niet stil bij het verleden, want dan kijk je aan dat nieuwe voorbij.’ Vandaag gaat het dus niet over de hemel als een soort hiernamaals, maar over hoe wij de wég van Jezus moeten gaan, hoe wij als mensen van vlees en bloed moeten léven zodat wij zélf Gods aardse aanwezigheid zullen zijn zoals Jezus dat is geweest, Gods rijk. Hoe? Door iets van de hemel op aarde te brengen: demonen, de sláng van argwaan en jalousie die mensen beheksen kan, uit het leven verdrijven; elkaar willen begrijpen; geen giftige taal gebruiken. Op die manier laten zíen en in vlees en bloed ervan getuigen: ons mensenleven is niet enkel een langere of kortere weg naar het niets van de dood, geboren worden is niet enkel beginnen met verouderen, leven is geen langzame afdaling naar het graf, neen, ons mensenleven is een weg naar het geheim van God, en God is dichterbij dan je denkt. ‘Hemel’ is een ander woord voor ‘God’, waar Gód is, dáár is de hemel, Jezus was vol van God, was in levenden lijve Gods spreken, Gods woord. Waar vinden wij dát woord, nú, nu Jezus is verdwenen?

Ik denk dan graag aan woorden uit het boek Deuteronomium, hoofdstuk 30. Mozes gaat sterven, hij zal het volk niet kunnen binnenleiden in het beloofde land. Het volk, in de woestijn, vraagt zich angstig af: ‘Hoe moet het nu verder, als hij er niet meer is om Gods woord door te geven?’ Mozes zegt dan: ‘God, Gods gebod, Gods woord, wat God met jou, met jullie voorheeft, wie God voor jou wil zijn, het is niet ver weg, niet in de hemel daarboven, niet aan de overzijde van de zee, neen, dat woord is heel dichtbij, in je mond en in je hart, om het te doen’ (Dt. 30, 11-14). Paulus schrijft die woorden over, in zijn brief aan de Romeinen, vol van een diep geloof dat wat Mózes zegt naar Jézus vooruitwijst. Hij schrijft: ‘Dichtbij jou is het, in je hart, in je mond, dat woord van God, als je met je mond Jézus belijdt en met je hart in hem gelooft’ (Rom. 10, 6-11).

Gods woord is een mensenwoord, niet hoog of diep, niet in de hemel of ver over zee, het is niet onbegrijpelijk, het is geen woord van of voor voornamelijk theologen alléén, geen moeilijk woord waar je voor doorgeleerd moet hebben, geen woord dat is toevertrouwd aan een elite, aan Schriftgeleerden of een hiërarchie. Iedereen mag, ja, iedereen kan het horen en verstaan, voor iedereen begrijpbaar, dóenbaar, een woord dat erop wacht om, vanuit je eigen hart met je eigen mond uitgesproken te worden, van mens tot mens. En wat zegt dat allereenvoudigste en meest nabije woord van God? Het zegt: ‘Bemin, heb lief, je naaste als jezelf. Dan heb je míj lief, God mens-geworden. Dan ben je wat ik, Jezus, ben: Gods woord in levenden lijve.’ Zeker, Jezus is in God verdwenen, maar als wij, jij en jij en ik, Gods woord uitspreken in hart en mond, dan zijn wíj zíjn aanwezigheid op aarde. Hoe en waar vinden wij Gods woord nu Jezus in God verdwenen is? Zo dus, door zélf Gods woord te zijn, van dat woord te getuigen, levender wijs. Dan laten wij aan mensen zien: God is dichterbij dan je denkt, rijk van God. Het is de roeping van de kerk.

Getuígen, níet door een doctrine te onderwijzen, níet door te blijven stil staan bij wat vroeger was, níet door ervoor te zorgen dat alles bij het oude zal blijven, níet door te willen bewaren wat ooit is geweest, heilige woorden, heilige gebruiken, heilige riten en heilige talen, maar door de wég te gaan die Gods mens geworden woord is gegaan, de weg naar de mens naast je, van hart tot hart. God is dichterbij dan je denkt. En de God is van en voor iedereen, de God van altijd en overal, die wacht tot wij ons hart voor Hem openen, zíjn woord ter harte nemen, in de mond nemen en gaan doen wat dat woord zegt. De áárdse Jezus is in Gód verdwenen, zijn graf is léég, de wereld waarin wij ‘God’ moeten zeggen door ‘God’ te doen, ligt helemaal voor ons open. Bidden we om trouw aan díe roeping. Amen

André Zegveld