‘Kom’ zegt Jezus, ‘kijk naar mij, dan zie je het.’
Geroepen worden om te gaan geloven en te gaan zien, daar gaat het vandaag over, zusters en broeders. ‘Wat verlang je, wat zoek je? Meester, waar woon je, waar ben je thuis? Kom en zíe. En ze kwamen, zagen en bleven.’ Het hele roepingsverhaal. Over geloven dus dat te maken heeft met het verlangen naar wat jou léven doet en de zin van je leven laat zien. ‘Kom’ zegt Jezus, ‘kijk naar mij, dan zie je het.’
Geloven: niet denken aan leerstelligheid en wat je allemaal ‘weten’ kunt of moet. Neen, denk heel alledaags aan de wereld die voor je opengaat wanneer je voor het eerste je eerste kind vasthoudt, denk aan beeldende kunst, aan schilderijen van van Gogh, aan muziek. Daar wordt iets zichtbaar en hoorbaar wat je op het eerste gezicht níet ziet en met je alledaagse oren níet hoort, iets waarin je moet geloven. ‘Kom, zie, luister, wat je normaliter ziet is bij lange na niet het héle verhaal over de wereld waarin je leeft.’ Zo kan Mozart door een langzaam deel van een van zijn late klavierconcerten jou openmaken: ‘hoor je ook wat ik gehoord heb, begrijp je nu hoe de wereld er uit ziet?’ En dan merk je: ‘ik zie en hoor lang niet alles, de wereld is veel groter dan ik heb gedacht.’ Dat doet kunst, dat doet de liefde voor je kind: tegen je zeggen: ‘ga open voor het ongeziene en ongehoorde.’ Daarom zeg ik: wil je weten wat we, óók in de kerk, bedoelen met het woord ‘geloven’, dan moet je vooral kunst leren bekijken, naar muziek luisteren, kijken naar wat liefde tussen mensen laat zien, om ervoor ópen te gaan: er is veel en veel meer te horen en te zien dan je denkt. ‘Kom en zie.’
Heel de Schrift gaat dáárover, vanaf het boek Genesis hoofdstuk 1 vers 1 tot en met het laatste vers van het boek Apocalyps: ‘zie je het niet? Alles wat we zien, alles wat we hebben, alles wat we zijn, komt voort uit een geheimvolle bron die we “God” noemen, een bron die zelf nooit verschijnt, een bron van onvoorwaardelijke liefde die niet zichzelf maar ons zoekt.’ Waarom dat zo is? Dat weten we niet, dat kunnen we enkel vermoeden, als we naar achter het hoorbare durven luisteren en steeds verder durven zien. Je moet erin durven gelóven, want ‘niemand heeft ooit God gezien’ (Joh. 1, 18a), maar als je het durft, dan gaat er een wereld voor je open, ja, gaat de hemel open, zoals dat bij Jezus het geval was, toen hij door Johannes de Doper werd gedoopt en hij het hoorde zoals je in muziek iets horen kunt dat onhoorbaar is: ‘Jij, jíj bent het, mijn geliefde’ (Joh. 1, 28-34; Mt. 3, 13-17 par,).
Johannes de Doper wijst twee leerlingen op Jezus: ‘zíe, het lam Gods.’ Een verwijzing naar het Schriftverhaal. Het ‘lam Gods’ is de mens in wiens leven en levenslot je Gód kunt zien, de mens in wie je de levende en liefdevolle beweging van de bron van alles, van God naar de mensen toe kunt zien, ‘tot het uiterste toe’ (Joh. 13, 1). De leerlingen horen dat en in hun hart begint het te branden. Ze gaan Jezus achterna. Jezus vraagt: ‘wat verlángen jullie, wat zoeken jullie met je hart, wat verlangen jullie te zien wat je tot nu toe niet gezien hebt?’ En de leerlingen weer: ‘Waar houd je je op, waar verblijf je, waar ben je thuis?’ En Jezus dan: ‘Kom, en zie.’ Wat zien? ‘Niemand heeft ooit God gezien, alleen híj, Jezus, de geliefde, híj woont in de schoot, in het hart van God (Joh. 1, 18b). ‘Kom, zie waar ik thuis ben’ zegt Jezus, ‘word vertrouwd met mij, met mijn leven en liefde, dan zie je vanzelf dat ook jóuw leven een gift is van de liefde van God, leer dát zien door naar míj te zien, en ga door naar mij te zien ook zélf wonen in het hart van alle dingen, in de liefde van God, met een intieme kennis van hart tot hart.’ Hoe dat in z’n werk gaat lezen we verderop in het evangelieverhaal. Bij het laatste avondmaal ligt ‘de geliefde leerling’, die altijd naamloos blijft en dus iedereen kan zijn, in de schoot van Jezus, met zijn oor op diens hart. Jezus zal zijn liefde laten zien, een liefde als die van God, tot het uiterste toe (Joh. 13, 23). En omdat hij zo intiem met Jezus was, was híj de eerste die na Jezus’ dood zag dat het graf leeg was. Hij zag toen waarin hij geloofde (Joh. 20, 8). En waarin hij geloofde schreef hij later op in zijn boek Apocalyps: ‘ik zag een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, God bij de mensen, God die alle tranen wegneemt, geen dood meer, geen rouw meer, alles nieuw (Apoc. 21, 1-4).’
Kunst en muziek laten het oermenselijk verlangen daarnaar zien en horen. Jézus laat zien hoe je moet leven om er te komen: ‘Kom en zie. Als je míj ziet, mij van hart tot hart leert kennen, dan zie je door mij heen Gód, die liefde is. En als je dát durft geloven, ga je levenderwijs als vanzelf met die liefde meebewegen en erin wonen, in God, in onderlinge mensenliefde, met een leven van eeuwigheidswaarde.’
Onze roeping is: geloven, leren méér te zien dan er te zien is, om je heen kijken met de ogen van de verlangens van je hart. Wat zoeken we? Dat komen we enkel op het spoor door een intiem kennen, zoals de geliefde leerling in Jezus’ schoot die zag waar Jezus woont: in het hart van God, in de liefdevolle beweging van God naar alle mensen. ‘Kom en zie:’ onze roeping. Misschien is dát wel het enige échte probleem waarmee onze Nederlandse kerkgemeenschap worstelt: durven geloven, niet in ditten en datten, maar in de intieme kennis van Gód die in je opgaat als je Jezus leert kennen, van hart tot hart, opengegaan voor het enige echt geloofwaardige: dat God liefde is, en dat wij, christenen, naar dit ene verlangen: te wonen in de onderlinge liefde die God is. Laten we vandaag déze vraag door ons heen gaan: ‘als iemand jou vraagt waarin je gelooft, kun je en durf je het dan zeggen: kom een poosje bij me, dan zie je het vanzelf?’ Mogen we zulke mensen zijn. Amen.
André Zegveld