Telkens als ik Jouw woorden hoor, God, en die woorden opeet, maakt dat mij mateloos gelukkig’ [Jer. 15, 16]
Het gaat vandaag over hét Boek, hoofdletter, het boek dat wij ‘Bijbel’ noemen, ‘boeken’, want het is een verzameling boeken die samen één Boek vormen, het ‘Boek der Boeken, heilige Schrift, Woord van God.’ En u hoorde het, Jezus is door het lezen van dat Boek gaan ínzien hoe hij moest zíjn als mens, hoe hij moest leven om mens-van-God te zijn, wat zijn roeping was: zélf een woord van God te zijn, een Messias-mens. Wíj lezen de Schrift opdat dat ook óns mag overkomen: dat wij al lezend onze roeping zullen horen om ook zélf zo’n mens-van-God te zijn. Want daar word je gelúkkig van, g met een diep ménsengeluk. ‘Telkens als ik Jouw woorden hoor, God, en die woorden ópeet, maakt mij dat mateloos gelukkig,’ zei Jeremia ervan. Het Boek, de Bijbel, de Heilige Schrift, het woord van God, het maakt jou gelukkig omdat God, Gods woord léven is, het léven van je leven.
Je moet dat woord wél opeten, het niet enkel hóren maar ernaar luísteren, het verínnerlijken om te kúnnen horen wat dat woord jou zeggen wil. Luisteren, dáár gaat het om. En dan is net als met muziek: als je iets voor de éérste keer hóórt, hoor je niets. Je moet nóg een luisteren, nóg eens en nóg eens, pas dán hoor je wat het muziekstuk jou te zeggen heeft. Zo moet je luisteren naar de Schrift, niet één keer, maar steeds weer opníeuw, en steeds hetzelfde verhaal. Pas dán ga je, zoals Elia, in de woorden de stille stem van God horen, een soort gefluister dat met jou spreekt in het eigen dialect van je ziel, aan het rumoer en de vele stemmen in jou voorbij (1 Kg. 19, 11-12): ‘jíj, wat voor mens wil je zijn en voor wie?’ Je bestemming als mens, je roeping.
Daar staan we vandaag bij stil, bij het Bóek dat zegt: ‘Mens, léés en luíster dan goed, dan hoor je een woord van God, een woord voor jou persoonlijk.’ En als je durft blíjven luisteren, hoor je eigenlijk maar één woord: ‘een mens, jíj dus, leeft niet van brood alléén, van wat je kunt hebben, pakken en consumeren, maar van woorden die zo licht zijn en broos als de wind, woorden over je bestemming en het waarom en waartoe van je leven, woorden van Gód’ (Cfr. Mt. 4, 4).
Als je de Bijbel leest zoals je normaliter een boek leest, lees je enkel letters op papier, buitenkant. Neen, je moet naar het Boek luísteren, door te lezen en te hérlezen, door wát je leest jou eígen maken, erop te káuwen, zodat je de smáák ervan gaat proeven, de binnenkant van de woorden. Kauwen en herkauwen, mediteren dus, zodat je de verborgen smaak van de woorden gaat proeven: ‘Gods woord is léven’ (Joh. 1, 4). Want ‘een mens leeft niet van brood alléén, maar van Góds woord.’ Je op dát woord afstemmen. Lezen als een vorm van bidden, lezen met je ziel, met je verlangen naar leven, je verlangen naar God die het léven van je leven is en die heel verborgen en stil zijn onuitsprekelijke verzuchtingen bij jou inademt. Dan lees je de Bijbel écht als het woord van God: een gesprek, over hoe je léven moet.
Héél de Bijbel gaat eigenlijk enkel over dit ene: hoe je léven moet, jíj samen met de andere mensen, wat voor sóórt mens je daarvoor moet zijn: een mens die niet een bestaan leidt dat het eigen uitzicht altijd voorrang geeft, maar die hier op al áárde verlangt naar zijn oorsprónkelijke bestemming: een beloofd land, het rijk van God, een hemels vaderland. Het Boek wijst enkel de weg voor aan. Het is een vademecum voor onderweg, zoiets als een dráágbaar vaderland (zei Heinrich Heine ooit), dat onophoudelijk zegt: ‘Je bent er nog níet, pas als het woord van God helemaal mens in je is geworden, bén je er helemaal, ga op weg.’
Het Boek lezen, ernaar luisteren, lezen met je ziel, zélf, in de stilte van je kamer. Maar dat niet alleen. Het ook sámen met anderen lezen, er met elkaar over spreken, samen met anderen gaan luisteren, om samen die stílle stem van God te horen. Het Boek is een gesprek met God, en God is heel verborgen met álle mensen in gesprek omdat hij de God van álle mensen is, God-met-ons. Zó wordt, als je goed luistert, de oneindige ménselijkheid van God hoorbaar, Gods stille stem aan alle geweld en luidruchtigheid voorbij.
Zo is het Jezus, één van óns, vergaan. Vandaag hoorden we wat hij al luisterend gehoord heeft. God? God is geen hoge Instantie van grote macht en majesteit, God is één groot verlangen dat mensen tot léven zullen komen, écht leven, met een leven dat iets van God zelf is. Dát is hun bestemming, hun hemels vaderland. Geloven in God draait daarom niet om vieringen, allerlei godsdienstige gebruiken, organisatorische ditten en datten, mitsen en maren. Het gaat enkel om dit éne: om de bevrijding van mensen uit elke vorm van on-leven, om het léven dus van mensen in nood, vernederde mensen, mensen naar wie niemand omziet, arme mensen, mensen in de knel. Waar dát gebeurt, dáár hoor je de stille stem van God. Dát hoorde Jezus. En hij vond zijn bestemming, zijn roeping. Hij wist: ‘ik bén er om zo’n mens te zijn, een mens die zich met huid en haar dáárvoor inzet, een Messiasmens.’
Het Boek zegt ons hoe wij moeten leven, en Jezus zegt: ‘wil je dat écht weten, kijk dan naar míj, ik ben het Boek in mensenvorm.’ We geloven in hem, dáárom zijn we hier, we geloven dat híj Góds woord is in levenden lijve en dat wij ónze bestemming vinden door te zíjn zoals hij,. Dan gaan wij hier op aarde al ons hemels vaderland binnen, door te be-leven: ‘een mens leeft niet van brood alléén, maar van de woorden uit Gods eigen mond.’ Dán word je mateloos gelukkig.
Toen Augustinus in grote verwarring en onzekerheid zijn roeping en bestemming zocht, hoorde hij een kind zingen: ‘Neem en lees.’ Want in het Boek staat jóuw levensweg geschreven. En Augustinus las: ‘Een mens leeft niet van brood alléén, van eigenbelang alléén. Eruit, ga op weg. Leven is veránderen door je aan ánderen te geven. Stel je er niet mee tevreden enkel jouw eígen leven te zijn, want dan lééf je niet’ (Confessiones VIII/29 en XII/10). Mogen ook wíj luisteren naar het woord van God en het horen in het oor van onze ziel. Amen.
André Zegveld