‘Sta op, een morgen ongedacht, nieuw leven, een bestaan volkomen.’
Rond de verrijzenis van Jezus worden in de evangelies allerlei verschijningsverhalen verteld: over engelen bij het graf, over een tuin en een tuinman, over Jezus die dwars door gesloten deuren binnenkomt en de wonden in zijn handen laat zien. U kent al die verhalen. Ik denk: niemand van ons heeft zoiets echt gezien, engelen of Jezus die ineens binnenkomt. Ook het verhaal van vandaag is zo’n verschijningsverhaal. Het is een bijzonder verhaal. Jezus verschijnt, staat er, ‘andermaal’, opnieuw dus, nog een keer. Het wil daarmee zeggen: ‘Kijk, zo verschijnt Jezus steeds weer opnieuw, in alle tijden, ook nu dus, in onze tijd.’ Daarom worden de leerlingen met name genoemd, als een uitnodiging om onze eigen naam aan die rij oude namen toe te voegen: Simon, Thomas, Nathanaël, en dan: Augustin, Coen of Margaretha, om er maar enkele te noemen. Zo verscheen Jezus opnieuw, aan hen, aan ons,
De leerlingen zijn bezig met hun dagelijks werk, vissen. Het is nacht daar op het water. Nacht en water zijn twee beelden, twee symbolen van een donker en vruchteloos leven. In die nacht, daar op het water, vangen ze niets. Hun leven is leeg, hoe hard ze ook werken. Een beeld: je leidt je leven, je hebt het misschien al grotendeels achter je hebben en staat aan de zijlijn. Dan kan het ineens tot je doordringen: mijn leven lijkt zo leeg, wat is het nu helemaal geweest, waar heb ik het allemaal voor gedaan? Je bent gaan vissen, maar hebt niets gevangen.
Aan de overkant, aan de andere zijde van dat leven staat een gestalte, en die gestalte vraagt aan je: ‘Heb je wat bij je, heb je wat gevangen?’ Je weet niet wie dat is, die gestalte. Het is als het ware de verpersoonlijking van alles waarover je ooit hebt gedroomd, van alles wat je eigenlijk hebt gewild in je leven, van alles waarnaar je ooit hebt verlangd: ‘Heb je wat bij je, heb je wat bereikt?’ Het antwoord is: ‘neen’. Heel die lange nacht is er niets gevangen. En dan zegt die gestalte: ‘Begin opnieuw, werp vanuit je levensboot je netten nog eens uit, nu rechts van de boot.’ Dat wil zeggen: laat heel je leven, heel dat vruchteloze leven nog eens aan je voorbijgaan, beleef het opnieuw, al die dromen en verlangens, zie wat er allemaal is gebeurd en niet gebeurd, en begin opnieuw, in je geest, in je herinnering, in je fantasie, laat heel dat vruchteloze leven opnieuw aan je voorbijgaan, tot nu toe.’
De leerlingen doen het, en hun netten raken vol, overvol, zo vol dat hun netten niet meer vanuit hun levensboot kunnen worden versleept. Hun netten raken vol, hun leven loopt vol, hun levensboot blijkt overstelpend en overweldigend op de goede koers. Ze zien in hoe in hun leven, dat niet anders is dan het is, met zijn hoogten en diepten, zijn goed en kwaad, met al zijn vruchteloosheid, ze zien in hoe in dat leven alles aanwezig is. Ze zien: dit leven, dat is zoals het is, dat is zoals het geweest is, het wordt door God gewild en bewaard, bemind en aanvaard, het is vol van God, méér kan een mens zich niet wensen. En wanneer de leerlingen dan aan de overkant komen, vinden ze daar niets anders dan wat ze zelf gevangen hebben.
Het is een verrijzenisverhaal. Verrijzen, opstaan uit de dood is zoiets als wat hier wordt verteld. Het is moeilijk je een engel of een leeg graf voor te stellen. Maar daar gaat het ook niet om. Waar het om gaat, is dit: we zitten samen in de levensboot, de kerk, ieder van ons heeft er een eigen leven, een eigen net, en ieder werpt zijn of haar eigen net uit om te vangen en zijn leven vol te maken. Het lijkt, nuchter bezien, vaak donker en vruchteloos, de uiteindelijke vangst stelt in onze eigen ogen vaak weinig of niets voor. Maar er is een stem, de stem van een geheimzinnige gestalte aan de overkant, de stem van mens-in-je aan de andere kant van je leven, en die stem zegt: ‘Kijk goed naar wat je gevangen hebt en naar wat je vangt. Want dat, en niets anders is het leven dat ik jou geven wil.’
Een opstandingsverhaal: je moet leren zien, inzien, zien dat geloven is geworden, dat je in het donker en door al dat soms vruchteloze gezwoeg van je leven heen waarmee je zo weinig hebt gevangen, langzaamaan zelf gevangen bent door God. Je leven, vissen, is: je laten vangen, is: gevangen worden. Wanneer je dat inziet, wanneer je dat gelooft, kom je aan aan de overkant, bij de Heer zelf die leven is. Mogen we zo ons leven beleven. Amen.
André Zegveld