‘De drie-ene God is enkel zichtbaar in het licht van het geloof. Wanneer je God enkel met je verstand zoekt, lijk je op een zeeman die zonder kompas vaart.’ [JOHN DONNE]
Feest van de heilige Drie-eenheid. We vieren, heeft kardinaal Newman ooit gezegd, met dit feest níet, zoals bij de andere grote kerkelijke feesten, wat God voor ons gedaan heeft, we vieren wie Hij zelf is, zijn eigen geheim. Héél de Schrift gaat over dat geheim. Heel huiselijk gezegd: er maar één God, en deze éne God ontdek je enkel door te geloven dat die ene God alles te maken heeft met de bevrijding van mensen uit álle vormen van onrecht en verknechting, en door te gaan doen wat je gelooft. ‘Ga toch na (zegt het boek Deuteronomium), ga toch na wat de wereld elders en anders nog aan geloof te bieden heeft. Dan weet je dat er geen ander is dan Hij’ (Dt. 4, 32-34). Eén God, niet om naar te kijken, want God biedt zich niet ter observatie aan, maar om te doen. Het is het hart van ons geloof. In onze geloofsbelijdenis zeggen we dan ook: ‘ik geloof in één God."
Over die ene God kunnen we enkel in drieën spreken: ‘Ik geloof in één God, Vader, Zoon, en heilige Geest.’ Wanneer de verrezen Jezus zijn leerlingen de wereld in stuurt, zegt hij: ‘Gaat, maakt alle volken tot mijn leerlingen en doopt hen in de naam van de Vader en de Zoon en de heilige Geest’ (Mt. 28, 19). Met deze woorden zijn we ook zelf gedoopt. Wanneer we bidden of elkaar zegenen, maken we een kruisteken en zeggen hetzelfde: ‘in de naam van de Vader, de Zoon en de heilige Geest.’ Steeds belijden we dat God één is en drie tegelijk. Wát zeggen we daarmee eigenlijk, wát belijden we wanneer we dat zeggen, en wát geloven we als we zeggen dat we geloven in één God die Vader is, Zoon en Geest?
God: drie en één tegelijk: dat is gelóófstaal. Niet dus dat geleerde theologen ooit speculatief en door diep nadenken bij God naar binnen hebben gekeken en zijn gaan tellen. Dat niet. We zeggen ook eigenlijk meer over onszelf dan over God. We zeggen dat wíj over deze éne God alleen maar successief in drieën iets kunnen zeggen. Waarom? De eenvoud van deze ene God is zó complex en zó ontoegankelijk, dat we die niet in één woord kunnen vatten. Pas wanneer wij, mensen, deze drie tegelíjk zouden kunnen zeggen, zouden we de eenvoud van God, zouden we God zélf dus enigermate begrijpen, maar dat kúnnen we nu juist niet, want wij zijn mensen van voor en na, van eerst dit en dan dat. Daarom is al onze kennis, ook en juist van God, enkel ‘stukwerk’ (1 Kor. 13, 9). God, drie en één tegelijk.
We geloven: die ene God heeft te maken met al wat is. Al wat leven is, is Hij (Joh. 1, 4). Hij is de bron waaruit alles en alles voortkomt, de oorsprong ervan, de Schepper. Woordeloos wordt Hij daarom door al wat is genoemd, staat er in Psalm 19. Hij schept doordat Hij alles er láát zijn, en Hij schept zoals de zee het vasteland schept: door zich terug te trekken. Wanneer je om je heen kijkt, dieren, planten, het universum, stenen en bergen, de natuur, de aantrekkingskracht tussen man en vrouw, zie je wat Hij láát zijn, zie je waarvoor Hij zich heeft teruggetrokken. Maar Hém zie je niet. Hij is de bron waaruit dat alles tevoorschijn komt, de bron die zélf niet verschijnt. God: Vader, Oorsprong.
We geloven: déze God is ooit verschenen in een mens die Hem onder woorden heeft gebracht. Wie díe mens ziet, ziet God, ziet God-op-een-menselijke-manier, ziet God mens geworden. Die mens, Jezus, heeft door mens te zijn, door zijn maníer van mens zijn, door zijn manier van leven laten zien wie of wat God is. Hij is Gods definitieve uiting: géén geweld, géén man en macht, géén volk en vaderland of eigen mensen eerst, níet het geld of de macht. Jezus zei dat met heel zijn leven: ‘Je ziet mij en je ziet dus God als je míj ziet door mij te herkennen in de mens naast je, de arme, de hongerige, de vluchteling aan de kant van de weg. Om de mens naast je kun je niet heen. Wie om zijn naaste heen gaat, ontkent de ene God’ (Mt. 25, 31-46). Jezus heeft dat laten zien door zichzelf voor anderen te geven, helemaal, en dus zoals God te verdwijnen opdat de ánderen zouden leven. In die anderen komt Hij tevoorschijn. God, Zoon, Verschijning.
We geloven: wat ooit in Jezus verschenen is, moet nog in ons tot verschijning komen, in u en mij, in íeder van ons en in ons allen tezamen. De mens die Jezus was, moet ook in ons geboren worden, in onze ziel, in ons hart, in ons lichaam van vlees en bloed. De schepping, het leven dat in God zijn oorsprong heeft en dat in Jezus een menselijke vorm heeft aangenomen, is pas af wanneer wat in Jezus is verschenen ook in ons tot voltooiing komt. Hoe? Doordat wíj mens worden zoals hij mens is geweest, doordat ook wij zoals hij wat leven in ons is geven, doordat wíj Gods uiting worden, God steeds opnieuw in mens-zijn vertalen, God uitspreken in liefde en vriendschap, in een rechtvaardige wereld, door eerbied voor al wat is. De oorspronkelijke levensdrift van God, Gods Geest, komt dan in ons en door ons tot voltooiing. God, Geest, Voltooiing.
God, een en drie tegelijk, één beweging naar leven, in drieën. Geen geloofswaarheid die je nu eenmaal om verder onbegrijpelijke redenen moet aanhangen omdat het zo in de catechismus is terecht gekomen. Neen, een levenswaarheid die ook alles zegt over onszelf, wie en wat we zélf zijn, als mens. Een mens is natuur, hoort bij de kosmos. Als schepsel komt hij, zoals al wat is, voort uit God, de brón van leven. Maar een mens ís er om, als de stem van al wat is, God aan het woord te laten, God uit te spreken. Dat gebeurt wanneer, zoals in het scheppingsverhaal de ene mens tot de ander zegt: ‘jij, jij bent, eindelijk, net als ik, helemaal één met mij en tegelijk anders.’ Dan is er liefde, en het is dan alsof een mens opnieuw geschapen wordt. Die liefde heeft in Jezus Christus een gezicht gekregen, en alleen de liefde die in hem tevoorschijn is gekomen, mag ‘God’ worden genoemd: ‘liefde tot het uiterste toe’ (Joh. 13, 1). Als je zó leeft, ook zelf, ben je op een goddelijke manier mens en wordt de hele schepping in jou voltooid.
Wanneer je dat gelooft en het geluk mag proeven dat dit geloof schenkt, kun je alleen nog maar wensen dat zoveel mogelijk mensen dááraan zullen deelhebben. Daarom zijn Jezus’ laatste woorden: ‘Gaat, en maakt alle volken tot mijn leerlingen, doopt hen in de naam van de Vader, de Zoon en de heilige Geest, en leert hen te leven zoals ik heb geleefd.’ Bidden we dat wij zijn woord mogen gehoorzamen. Amen.
André Zegveld