‘Ik mis je, terwijl je bij me bent’.
Het Koninkrijk Gods gelijkt op een mosterdzaadje,
een bruiloftsmaal, een maat zuurdesem.
De afgelopen zondagen zijn we al geregeld vergast
op parabels, gelijkenissen, beeldverhalen van Jezus.
Vandaag ook weer. Een heel bekende.
De talenten.
‘Aan de een gaf hij vijf talenten, aan de ander twee,
aan de derde één, Ieder naar zijn bekwaamheid.’
Hoe komt die deze keer bij ons binnen?
Wat me opvalt deze keer is dat Jezus spreekt over
dienaren – niet over knechten, of erger nog slaven.
Dienaren - ze horen bij het huishouden.
In zekere zin het vertrouwelingen.
Dat blijkt, want er worden hun enorme bedragen toevertrouwd.
Vijf talenten. Omgerekend zijn dat miljoenen.
En ook: ze krijgen niet alle drie hetzelfde bedrag,
elk krijgt naar zijn vermogen.
Die dienaren, huisgenoten, dat zijn wij.
Ze laat iets zien van hoe God met ons omgaat.
Over wat ons is toevertrouwd.
Heel de schepping - onze planeet –
daar zijn we ons wel heel scherp van bewust geworden
met alle zorg en discussie over klimaat en opwarming!
Het is ons allemaal gegeven.
Maar ook, zijn aanwezigheid, liefde en trouw.
Hij heeft als het ware zichzelf aan ons toevertrouwd.
Soms kunnen we erbij.
Wie wordt er niet betoverd door iets moois in de natuur?
De herfstkleuren!
Of geraakt door een woord, een blik, een gebaar van tederheid.
Of gewoon de stilte ingetrokken
en overweldigd door een gevoel van dankbaarheid.
De ervaring van een dieptedimensie in ons bestaan.
Ik vind het altijd ontroerend als ik bejaarde mensen ontmoet die,
bewust van het naderend levenseinde
in dankbaarheid kunnen terugkijken.
‘Het Rijk Gods is midden onder u’.
We horen het Jezus zeggen.
Dan weer kunnen we er niet bij.
Dan tasten we in het donker.
‘De komst van het Rijk Gods kun je niet waarnemen’.
Dat kan gebeuren bij verlies van een geliefde, tegenslag, verdriet.
Je voelt je overweldigd door pijn en machteloosheid.
Het is duister om je heen.
Ik denk dat we dat allemaal hebben gevoeld bij
de beelden van Gaza. Het extreme geweld, hartverscheurend lijden.
Dan klinkt er een hartstochtelijke kreet: ‘God, waar ben je?’
Aanwezigheid, ogenschijnlijke afwezigheid.
Altijd die paradox.
We ervaren Gods ogenschijnlijke afwezigheid als
duisternis, maar ook als verlangen en gemis.
De titel van een onlangs verschenen boek
zegt het heel treffend:
‘Ik mis je,
terwijl je bij me bent’.
Het is wonderlijk zoals God met ons omgaat.
Veel is ons toevertrouwd.
We ontvangen ieder naar vermogen,
elk naar wat we aankunnen.
Ons leven, Gods liefde, zijn aanwezigheid, trouw in ons leven.
Het is ons toevertrouwd met de opdracht:
Ga ermee aan de slag!
Dat betekent ruimte maken.
Leeg worden.
Die stroom van liefde door ons heen laten stromen.
‘Maak mij een kanaal van uw vrede, en liefde’ (Franciscus)
Het is vandaag de Werelddag van de Armen.
Onlangs stootte ik op het aangrijpende verhaal van John Hull.
Een theoloog in Protestantse Methodistenkerk.
Op z’n 35ste werd hij stekeblind.
Dat was al erg genoeg. Maar het kon nog erger.
Na enkele jaren merkt hij dat ook zijn innerlijk oog verzwakt.
Hij zich niets meer inbeelden.
Hij heeft geen innerlijk beeld meer van zijn dochter,
zijn vrouw. Helemaal niks.
Hij noemt dat: ‘Diepe blindheid’.
Het is helemaal donker.
Hij worstelt daar geweldig mee.
Een gevoel van totale godverlatenheid.
Langzamerhand gaat hij dan dit proces zien
als een ontlediging.
De beproeving van het beeldverlies wordt een uitzuivering.
Dan gebeurt het wanneer hij een kerk binnenloopt
en een kerkdienst bijwoont
dat hij een bijzondere ervaring heeft.
Hij wordt gewaar, diep van binnen
dat hij zijn blindheid ontvangt,
het wordt hem gegeven als een geschenk.
God overhandigt hem waar hij van verlost wilde worden.
De duisternis krijgt hij als een mantel om hem heen gehangen.
Hij wordt wat hij is: een blinde.
Zo wordt hij niet ziende, maar hij wordt verder naar binnen geleid.
Hij ontvangt de blindheid als een gave.
Een gave waarvan hij zegt: ‘niet die ik wil, ook niet voor mijn kinderen.
De vraag is niet waarom ik dit heb gekregen,
maar wat doe ik ermee’.
En dat is nu precies wat de derde dienaar uit de weg is gegaan.
Hij heeft wat hem is gegeven in de grond begraven.
Hij heeft er niets mee gedaan.
Hij is niet in beweging gekomen.
Moge in ons de dankbaarheid om Gods gaven en nabijheid groeien
en het verlangen om dat in ons leven gestalte te (blijven) geven,
vooral ook in onze aandacht voor wie buiten de boot dreigt te vallen.
Fons Eppink