‘Waar je schat is, daar moet ook je hart zijn.’
Met geld en goed dat je hebt gaan deuren voor je open, hoe meer geld en goed des te meer deuren, behalve dan de deur die toegang geeft tot het rijk van God, want die ontsluit je niet met wat je hebt maar met wie je bent. Denk aan Job: ‘naakt kom ik uit de schoot, naakt keer ik daar terug.’ Of aan Paulus: ‘wat heb je eigenlijk dat je niet hebt gekregen?’ Alles wat je hebt is, met andere woorden, aankleedsel en zegt dus niets over wie je bent. ‘Kinderen’, hoorden we Jezus zeggen, ‘kinderen, wat is het moeilijk het rijk Gods binnen te gaan.’ Wij zijn geen kinderen, wij zijn volwassen mensen, we moeten steeds opnieuw nog kinderen worden. Een volwassen mens kan het rijk van God zeker binnengaan, maar moet daarvoor wel een belangrijke hindernis nemen: wat hij heeft is méér dan wie hij is, daarom is hij te groot om door het oog van de naald te gaan. Want God, het hart van het leven zelf ‘in wie wij bewegen en zijn’, is goed, wie je bent is dus goed, je leven is goed. Daarom: je vastklampen aan wat je hebt en niet genoeg hebben aan wie je bent, is niet durven vertrouwen op God. Vind je veiligheid in God, dan kun je alles loslaten zonder iets te verliezen. Een kind dat groot geworden is, laat zijn speelgoed los. Wat je hebt is als speelgoed, wie je bent is er te groot voor om daarin nog je ziel en zaligheid te zoeken.
De rijke jongeling zegt: ‘goede meester, wat moet ik doen om het rijk Gods binnen te gaan?’ En Jezus: ‘verkoop wat je hebt en geef het aan de armen, de kleinen.’ Jezus zegt dus: ‘maak je kleiner dan de kleinen, word als een kind.’ Dat antwoord maakt de jongeling bedroefd, ‘hij vond (zegt Augustinus) de Heer alleen maar een goede meester toen deze zijn vraag nog niet beantwoord had. Het antwoord maakt hem bedroefd en hij loopt weg’, weg van Jezus’ blijde boodschap die luidde: ‘Ga anders leven, God is dichterbij dan je denkt.’
Want daar gaat het om: hoe breng je de blijde boodschap dat God dichterbij is dan je denkt, in praktijk? Daarover gingen de evangeliepassages die wij de afgelopen zondagen hebben gelezen. Hoe breng je de blijde boodschap van Jezus in praktijk wanneer het gaat om kwesties van rangorde, om je neiging tot zonde, om het huwelijk, of om de omgang met kinderen en al diegenen die als de kinderen niets voorstellen: hoe ga je met dat alles om in het perspectief van de blijde boodschap, van de weg die voert naar vreugde en vrijheid, naar de vreugde die de échte vrijheid brengt, de weg die voert naar de gelijkenis met Jezus Christus?
Hoe ga je, vraagt Jezus vandaag, om met wat je hebt, wat is de rol die bezit speelt in je gang naar het rijk van God? Het verhaal over de rijke jongeling gaat natuurlijk niet over de religieuzen of over de gelofte van armoede, ook al heeft men in de loop van de traditie dit verhaal graag gebruikt als een verhaal over de religieuze roeping. Jezus zegt heel eenvoudig, tot iedereen die wil geloven in de blijde boodschap en die hem daarom wil volgen op zijn weg: ‘beperk je niet tot de observantie van de grote geboden alléén, het rijk Gods vereist een totale gave, mij achterna.’ Zo is Marcus zijn evangelieverhaal ook begonnen: hoe Jezus’ eerste woorden waren dat God dichterbij is dan je denkt, en dat Hij onmiddellijk daarna mensen riep: ‘Komt, volgt mij.’ Woorden die zijn gericht tot allen die hem willen volgen. Hoe ga je om met geld en goed? Want één ding is zeker: dat volgen vereist een bepaalde liquidatie van wat je hebt. Tot hoever gaat dat dan?
We mogen daar niet te abstract over denken, als zou het vooral om geestelijke onthechting gaan, maar ook en zeker niet te idealistisch, als zouden we er eigenlijk naar moeten streven om een nieuwe Diogenes in zijn ton te worden. Dat wekt alleen maar gevoelens op van tekort schieten en dus schuldig zijn. Ook Jezus kon beschikken over een beurs, hij had weldoeners die hem ondersteunden, hij heeft dus met geld geleefd, geld van hemzelf, geld van anderen. Een mens kan nu eenmaal niet van niets leven. De waarheid van het evangelie bevindt zich, heel concreet, tussen een totale materiele ontlediging enerzijds en een totale gedroomde geestelijke onthechting anderzijds. En wat dan belangrijk is: nooit is van tevoren, in algemene zin en voor iedereen, vast te leggen waar dat midden ligt. Dat midden moet iedereen gaandeweg zelf uitvinden. Daar ben je dus niet mee klaar wanneer je eenmaal de gelofte van armoede hebt afgelegd. Neen, wat moet ík doen met het oog op het rijk van God, ík, hier en nu, want God is dichterbij dan je denkt.
Wat moet ík doen om vrij te worden voor het volgen van Jezus Christus, geestelijk vrij, materieel vrij? Het antwoord op die vraag moeten we elke dag opnieuw zelf uitvinden, want de deur naar het rijk van God gaat niet via standaardantwoorden open. Bepalend bij het uitvinden van het antwoord op de vraag ‘wat moet ík doen?’ is de plaats die je inruimt voor de kleinen, geestelijk en materieel, hoe open je leven is juist voor hen, hoe gastvrij je bent, en of je plaats voor hen kunt maken, zoveel plaats dat er voor jezelf enkel de laatste plaats overblijft. Ieder moet die vraag zelf beantwoorden: wat moet ik doen, wat moet ik loslaten, geestelijk en of materieel, om de kleinen om mij heen de hun toekomende plaats te geven. Wat je daarvoor nodig hebt en wat je daarvoor over moet hebben, dat verschilt van mens tot mens. ‘Wat je hebt, kan verschillen’, zegt Sint Augustinus, ‘het vermogen mag verschillen, als het mededogen maar even groot is, want het rijk van God is enkel gesloten voor de begerigen.’
Niets begeren, niets willen hebben, is dat niet onmogelijk? Niet bij God. God is dichterbij dan je denkt. Als je je overgeeft aan God in wie je leeft en beweegt, voor wie je bent wie je bent, die jou nabij is zoals hij aan niemand anders nabij is, dan is het mogelijk. Zeker, ‘nauw is de deur’, niet omdat die deur zo akelig smal is, maar omdat er maar één tegelijk door naar binnen kan gaan. Want God roept ons wel allen gezamenlijk tot zijn rijk, maar we gaan één voor één naar binnen. De deur past zich aan ons vermogen aan, en ieders vermogen verschilt. Wat binnen doet gaan is het mededogen met de kleinen. Het rijk Gods is gesloten voor de begerigen, het leven is gesloten voor de begerigen. Pas wie zijn eigen leven voor anderen openstelt, komt tot leven, en dát leven is iets van God zelf. Zo leven, zelf, ís de deur naar het rijk van God. Moge God ieder van ons binnenvoeren in dat rijk. Amen.
André Zegveld