Ieder één voor één, in de grote stilte die alles en ons allen omgeeft, de náám van God: Ik bén er.
Palmpasen. We hebben met de palmtakken in de hand het verhaal over Jezus’ triomfantelijke intocht in Jeruzalem gehoord en nagedaan. Maar straks zullen we Jezus’ líjdensverhaal horen. Na dát verhaal schieten alle woorden tekort. Daarom nú een paar woorden om voor stráks mee te nemen.
Er zijn zéven woorden bekend van Jezus aan het kruis, maar Marcus kent er maar één, dit woord: ‘Mijn God, mijn God waarom heb Je mij verlaten.’ Het is, afgezien van Jezus’ laatste schreeuw, het eerste én laatste, het énige woord van Jezus op het kruis, toen het in hem en om hem heen helemaal donker was geworden en heel de wereld in het duister leek te verdwijnen. We staan erbij stil: heeft Jezus alle geloof verloren?
Jezus’ roepen op het kruis, het is een aanroeping, een gebed, tot Gód, God die zich voor Jezus in een duister zwijgen heeft verborgen. ‘Jíj’, zegt Jezus en hij richt zich rechtstreeks tot Hem, ‘Jíj, waarom is er juist nú, nu ik álles geef wat ik heb, niets van Jou te merken? Waarom spreek Jij het geweld dat mensen ménsen, míj dus aandoen, niet tégen?’ Jezus bidt hier wat veel mensen niet meer kúnnen bidden als het duister hen overvalt. Hij laat zo zien: wanneer alles jou ontvalt, dan blijft altijd dit láátste gebed over, het gebed van een door duisternis omgeven gelóóf in God. Jezus líjdt aan het zwijgen van God, maar hij houdt niet op tot Hem te bidden, want hij verlangt ernaar om ook en juist nú te verstaan wat het Gods zwijgen hem wil zéggen, God ‘in wie we leven, bewegen en zijn.’
Wat zegt Gods zwijgen hém, daar op het kruis? Wat zegt Gods zwijgen óns wanneer wij tot Hem bidden en zeggen dat we er niets meer van begrijpen, van Hém niet en van ons levenslot niet? Misschien enkel dit ene: dat God er ís en dat Hij door er te zíjn mensenliefde is. altijd en overal, en dus in lichte én in duistere dagen, als het ons goed gaat én als het ons slecht gaat, in gezondheid én in ziekte, als we met levensvreugde leven én als de dood onverhoeds en onverhoopt een einde aan ons leven maakt. God is liefde, altijd en overal, in alle omstandigheden. Een liefde die weet te dulden, die niet op zichzelf is gericht en die een lange adem heeft, een woestíjnige liefde die blijft hopen tegen alle hoop in en die altijd en overal onhoorbaar zegt: ‘Ik bén er, wát jou ook overkomt en wat ménsen jou ook kunnen aandoen.’
Jezus is niet enkel door zijn wonderen, zijn wondermooie woorden en genezingen, maar ook híer, in levenden lijve ‘het beeld van de onzichtbare God.’ En hij zegt, zonder het te zeggen, tegen íeder van ons, als ook wíj niets meer begrijpen van het waarom en waartoe: ‘zó ziet God eruit, Hij lijkt nog het meest op een mens als ik.’ Want stel je eens voor: dat Jezus, de uitverkoren Geliefde van God, wél door een woord of ingrijpen van God van het kruis zou zijn gered, en wíj níet: wat zouden wij dan nog kunnen geloven als het kwaad ons onoverkomelijk overkomt, je kind sterft, je zelf een dodelijke ziekte krijgt, en denk verder aan al die mensen die op het ogenblik vermalen worden door oorlogsgeweld, die in de steek worden gelaten, worden uitgehongerd, verjaagd en vult u zelf maar aan, en níet worden gehoord of gered? Neen, God is de God van alle mensen gelijkelijk, altijd ónze God. Jezus is gewoon één van al die mensen, één met ons. God is nooit ‘míjn’ God, maar altijd en overal ‘onze God’, de God van iedereen: ‘Ik ben er, en Ik wil dat iedereen er is’, onbegrijpelijke liefde, zó alomvattend dat ze ‘alle begrip te boven gaat.’ Wanneer God zou ingrijpen om Jézus’ lijden en dood te voorkómen, Hij zou enkel Jézus’ God zijn. God laat juist hier zijn wáre gezicht zien: ‘Ik bén er, altijd en overal.’ Ook Jézus heeft dát moeten leren, ‘in de school van het lijden’, tot op het eind, net zoals wij dat moeten leren: Gods onbegrijpelijke nabijheid. ‘God, míjn God, waarom heb Je mij verlaten?’ Er is geen míjn God, er is enkel het verborgen geheim van ónze God die er altijd en overal is, voor iedereen gelíjkelijk.
De hele komende week gedenken we het lijden en de dood van Jezus. En door al dat verschríkkelijke heen beginnen we al Pasen te vieren: de verschijning van de ongelooflijke en alomvattende mensenliefde van God. Geen liefde om roerloos naar te gaan zitten kijken. Neen, een liefde die ook in óns doen en laten aan het lícht moet komen, heel alledaags: door het lijden dat ons overkomt zonder veróngelijkt morren te dulden, door niet voor het lijden van anderen op de loop te gaan, door met je geloof het ondragelijke te dragen en het ondraagbare van anderen méé te dragen, door met Jézus een uit de dood ópgestane mens te wórden. Kortom: door chrísten te zijn. En wat maakt ons tot een christen? Dat wij hém volgen, punt, zíjn levensweg en levenslot. Dan horen ook wij, ieder één voor één, in de grote stilte die alles en ons allen omgeeft, de náám van God: Ik bén er. Amen
André Zegveld