Heel de natuur vertelt een verhaal over opkomen en vergaan. Jezus ziet er het geheim in van het mensenleven: alleen als je je leven durft geven, is je leven vruchtbaar. Want dan sta je op uit de dood.
Het evangelieverhaal van vandaag volgt op de triomfantelijke intocht van Jezus in Jeruzalem. ‘Hosanna’ klonk het van alle kanten. Er waren mensen die er tot op het bot jaloers van werden. ‘Kijk,’ zeiden ze, ‘hij wel, de hele wereld loopt achter hem aan (Joh. 12, 19).’ En inderdaad, daar komt de hele wereld aan, in de persoon van een paar Grieken die staan voor de hele toen Griekssprekende wereld. Ze klampen leerlingen van Jezus aan: ‘we zouden graag Jezus willen zien’, dat wil zeggen: ‘wij zouden hem willen ontmoeten en spreken, om zo in te zien wie hij is.’ Een ‘zien’ dus dat tot ‘geloven in’ mag worden. Dan spreekt Jezus met hen en over hun hoofden heen met de hele wereld, dus ook met ons over zijn allesbeslissende levenservaring. Sindsdien komen mensen uit heel de wereld naar de volgelingen van Jezus, de kerk, en vragen hen in allerlei toonaarden en vanuit allerlei situaties: ‘wij zouden graag Jezus willen zien.’ En de leerlingen van Jezus moeten als antwoord op die vraag die mensen dan in voeling brengen met de allesoverheersende levenservaring van Jezus, een levenservaring zó indringend dat ze voor de kerk tot levenswet is geworden voor iedereen, overal en altijd: sterven en verrijzen.
Wat is die ervaring geweest, wat heeft Jezus met Zijn leven en sterven willen zeggen, als blijde boodschap? Hij maakt het duidelijk met een vergelijking ontleend aan de natuur. Want al n de natuur zie je een geheim van leven en sterven, kijk bijvoorbeeld maar naar het graan. Ook wij, mensen, zijn natuur, mensen van lucht, water, stof, grond, van gras en vlees, we zijn wat we eten, we eten wat we zijn. Wat we van nature zijn, we zien het als we om ons heen kijken: ‘stof uit de aarde genomen (Gen. 3, 7), een bloem in een grasveld, zo verschenen zo verdwenen (Ps. 102, 15)’, opgenomen in de natuurlijke cyclus van opkomen, bloeien en vergaan (Pred. 3; Ps. 90, 3.6). Maar in dit heel natuurlijke gebeuren van leven en sterven, van naakt uit de aarde opkomen en er weer naakt in verdwijnen (Job, 1, 21), ziet Jezus iets anders, het verhaal over een heel ander soort leven en een heel ander soort sterven. Dat andere verhaal is het diepste wat Jezus heeft gezien en geloofd, zijn diepste levenservaring, en die ervaring wil hij als blijde boodschap aan heel de wereld vertellen.
Jezus heeft gezien: het maakt niet uit of je nu lang leeft of kort, of je succes hebt of niet, of je leven zogenaamd geslaagd is of niet. Het gaat het om iets heel anders: of je volgens de waarheid van God leeft, volgens de ware manier om echt tot leven te komen, en of je daar alles voor over hebt, tot en met je eigen leven. Die waarheid spreekt tegen wat natuurlijk is. In de natuur geldt het recht van de sterkste, daar moet je ervoor zorgen dat je overeind blijft, ten koste van anderen, en als je zelf zwak bent moet je daar vooral de kant van de sterkere kiezen (Ps. 73, 10) en ‘Hosanna’ roepen. De waarheid van God is een heel andere. ‘God is leven, leven dat licht is voor de mensen, levenslicht (Joh. 1-3-4).’ God wil dat mensen aan het licht komen, ieder mens, God neemt niet voor zichzelf, hij geeft van zichzelf. Maar mensen ‘van vlees en bloed, geboren uit enkel natuurlijke levensdrift (Joh. 1, 13)’ verduisteren dat licht, omdat ze voor zichzélf willen leven. In de natuur geldt de wet van zelfbehoud. Maar wanneer de ene mens iets overheeft voor een ander, ten koste van zichzelf, gebeurt er iets bovennatuurlijks. Dan gaat Gods licht op in mensen, leven dat zo anders is dan het natuurlijke leven dat je het ‘eeuwig’ mag noemen. Daarom: zolang je denkt dat je je aan je natuurlijke leven moet vastklampen en het in eigen hand houden, blijf je alléén, stof uit de aarde dat opkomt en vergaat. Je leeft dan wel, maar niet echt. Als je jezelf durft geven, leef je dubbel, in jezelf en in anderen, en wordt jouw leven levenslicht voor anderen. Dan leid je geen natuurlijk leven meer van vlees en bloed alleen, dan leid je een goddelijk leven, je sterft wel aan jezelf maar je verrijst in het leven van anderen. Wat er met graan gebeurt, is daar een beeld van, uit de verte.
Dat is Jezus’ allesoverheersende levenservaring geworden, blijde boodschap over een nieuw verband tussen mensen (Jer. 31, 31-34). Dat is niet vanzelf gegaan. Het geheim van het jezelf prijsgeven en dus het duister durven ingaan van alles wat de natuurlijke gang van zaken tegenspreekt, het heeft ook hem aangegrepen. We hoorden het in de evangelielezing: ‘Nu het zover is, is mijn ziel verbijsterd, wat moet ik zeggen: Vader, red mij hiervan?’ En in de hof van Olijven zal hij bidden: ‘Vader, als Jij het wil, laat deze beker dan aan mij voorbijgaan (Lc. 22, 42).’ Maar hij heeft zich gegeven, hij wilde het licht van God dat in Hem was opgegaan niet verduisteren door zich aan zijn eigen leven vast te klampen. En hij verkondigt het de hele wereld: ‘Wie zijn leven wil vasthouden en redden, zal het verliezen. Maar wie het durft verliezen, zal het bewaren, voor eeuwig.’ Een ervaring als een donderslag bij heldere hemel. De omstanders, mensen van vlees en bloed, ze begrijpen er niets van.
Het graan vertelt op de manier van graan het verhaal over de opstanding uit de dood: als je voor jezelf leeft, wat heel natuurlijk is, ga je dood. Maar als je tegen de natuur in je eigen leven voor anderen loslaat, begin je pas te leven, voor het eerst. Wat je van jezelf voor anderen verliest, staat in die anderen op en gaat door, verder en verder, als leven van goddelijke kwaliteit. Opstanding uit de dood, uit de dood die egoïsme heet, uit de dood van hebben en houden en vasthouden, uit de dood van ‘ik, ik en nog eens ik.’
Nog steeds komen mensen naar de volgelingen van Jezus en zeggen: ‘wij zouden Jezus graag willen zíen.’ En wij, als kerk, moeten die mensen in voeling brengen met de levenservaring van Jezus. We moeten dat doen met woorden, zeker. Maar niet op de eerste plaats. We moeten het allereerst doen door zelf uit die ervaring ons leven te leven, van de een tot de ander, zodat ons leven en onze levenswijze aan de mensen van nu de allesoverheersende levenservaring van Jezus laat zíen. Met de onsterfelijke woorden van Sint Augustinus: ‘als ik mijn broeder bemin, is het Christus zelf die opstaat uit de dood.’ Leven we zó naar Pasen toe. Amen.
André Zegveld