Ja- of Neezeggers

Geloven is: doen wat je gelooft. Geloofsoverdracht is niet het overdragen van allerlei wetenswaardigheden. Geloofsoverdracht is eerst en vooral: voor-doen wat je gelooft

Ja- of Neezeggers

Vandaag wil ik iets zeggen over geloven en geloofsoverdracht, vooral omdat dit, denk ik, de grootste en ook moeilijkste taak wordt die vóór ons ligt, als kerkgemeenschap die daartoe door God zelf híer ter plaatse wordt geroepen. Als we dus niet zelf geloven en ons geloof doorgeven, houden we gewoon op kerk te zijn. Dan gaat uiterlijk de organisatie misschien wel door, maar we houden op om innerlijk te zijn wat we zijn: mensen die geroepen zijn om van God te getuigen en door hun eigen leven heen zijn leven door te geven. Als je getrouwd bent, leef je als gehuwde, een huwelijksleven. Want getrouwd zijn is een manier van leven, 24 uur per dag. Op dezelfde manier leef je als je gelooft een geloofsleven. Ook geloven is een manier van leven, 24 uur per dag. Het blijvende gevaar is dat we ongemerkt, zonder er uitdrukkelijk voor te kiezen, wegdwalen en dat het geloof in God ophoudt de vormende kracht van ons leven te zijn, God ‘in wie we leven, bewegen en zijn.’

Geloven is dus allereerst een manier van leven, geloof doorgeven daarom eerst en vooral leven doorgeven. Want wat leven is in en voor een mens, wat mensen levend maakt, méér mens, het is iets van God zelf. Leven: gevoel voor schoonheid, gevoel voor rechtvaardigheid, voor goedheid, liefde, eerbied voor anderen, eerbied voor de natuur, kunnen luisteren, en dat alles op de manier zoals Jezus dat heeft geleefd: dat je aan jezelf moet durven voorbijzien opdat het een ander goed gaat, dat er van alles te winnen is als je jezelf durft verliezen, zó komt een mens tot leven. Dat leven is als het licht voor mensen, levenslicht, en over dat leven zegt God: ‘Er zij licht’, niet ooit, niet toen en toen zei Hij dat, nog vóór Adam en Eva er waren, hij zegt het hier en nu: ‘Er zij licht, in de mensen van hier en nu, licht dat hen doet leven.

Hoe geef je geloof door? Op dezelfde manier als waarop je leven doorgeeft: door het te wekken, te verwekken. Je draagt geloof over, door over te dragen wat jouw leven licht maakt, wat jouw levenslicht is, wat voor jou echt leven is, wat voor jou dus God is. Je draagt geloof over door het voort te planten, door jouw geloof in het hart van een ander te planten, zodat het daar kan gaan groeien.

Precies daarover gaat de parabel van Jezus over de man die twee kinderen heeft, twee soorten kinderen, kinderen die ‘ja’ zeggen en ‘neen’ doen, en omgekeerd: kinderen die ‘neen’ zeggen en ‘ja’ doen, heel gewone kinderen dus, mensenkinderen. Wat leeft er in hun hart wanneer ze ‘ja’ zeggen of ‘neen’? Je komt dat alleen maar op het spoor door te kijken naar hoe ze leven. En daar kan hun ‘ja’ veranderen in ‘neen’, en hun ‘neen’ in ‘ja’. ‘Mijnheer Zegveld’, ik hoor het jonge verpleegkundigen nóg zeggen, ‘u begrijpt natuurlijk wel: wij geloven eigenlijk helemaal niet in God en de kerk en zo.’ Maar ze namen wel een of tweemaal per jaar een week vakantie om als vrijwilliger zich in Lourdes of voor het Rode Kruis uit de naad te werken. ‘Neen’ zeggen en ‘ja’ doen. Omgekeerd kwam uiteraard ook voor.

Jezus heeft ze ontmoet, die gewone mensenkinderen. De erkende ja-zeggers en de erkende neen-zeggers. De erkende ja-zeggers die alleen maar zeggen, maar in wier leven zo bitter weinig van dit ‘ja’ te merken is: ‘professionele’ gelovigen, pastoors voorop vrees ik, kerkmensen, de vasthouders aan regels en wetten en uitspraken. ‘Ja’ zeggen zonder dat er leven ontstaat. En de erkende neen-zeggers, mensen aan de rand en van de smalle kant, mensen die zeggen niks te geloven, mensen in dubieuze omstandigheden, maar die leven schenken doordat ze van zich af durven leven. Twee soorten mensenkinderen. Jezus’ hart ging naar de erkende neen-zeggers uit, hij liet ze binnen in zijn eigen leven. Bekeerden ze zich? Hij aanvaardde hen. Hij wist: wil je geloof, levend geloof, overdragen aan mensenkinderen, dan moet je beginnen met zelf in die mensen te geloven. Dat deed Jezus, en hij maakte zich verder weinig zorgen over het groeien ervan en zo, want het is God zelf, wist hij, die voor de wasdom zorgt. Jezus eiste geen geloofsbelijdenis, hij begon met zelf in de mensen te geloven, met hen zijn vertrouwen te schenken. De latere kerk is daar wat huiverig voor geworden, voor dat onbegrensde vertrouwen in de erkende neen-zeggers. En, eerlijk gezegd, Jezus leefde maar kort; zou hij, als hij ouder zou zijn geworden, er anders over zijn gaan denken? Ik denk eigenlijk van niet, want hij heeft laten zien hoe God zelf met mensen omgaat, en een betere manier is er dus niet.

Wij zijn kerk, door God geroepen om leven door te geven, geloofsleven, leven zoals God dat wil, onverknipt en onverkort, leven zo licht als het licht. Waarom lijkt dat zo moeilijk? Waarom zegt de kerk zo veel mensen niets meer? Soms denk ik: omdat er in de kerk zo bitter weinig van echt leven te merken is, omdat we teveel denken te weten van en over God maar zo weinig met Hem leven, omdat het onpeilbaar geheim van de levende God dat door niemand gezien en begrepen kan worden vaak verdwijnt achter allerlei gekrakeel van hoog sacristiegehalte, omdat veel dingen er te vast liggen, in toevallige gebruiken, riten, liturgieën en kerkelijke regelarijen, in allerlei vormen, kortom, van ‘ja’ zeggen en ‘neen’ leven.

Somber? Helemaal niet. Wij hebben een grote en grootse roeping. We mogen geloof doorgeven, leven dus, het geloof dat het leven van mensen, van u, van mij, van ons en van hen iets van God zelf is, want ‘in Hem leven, bewegen en zijn we,’ u, ik, wij allemaal. ‘Niemand heeft ooit God gezien’ staat er in de bijbel, maar er wordt onmiddellijk aan toegevoegd: ‘niemand, tenzij die mens die wij “de zoon van God” noemen,’ die mens dus met dat grenzeloze vertrouwen in de erkende neen-zeggers, de mens die in hen durfde geloven en vertrouwen. Onze roeping is het om te geloven in deze mens, om deze mens te herkennen in het leven van ieder mensenkind. Dan wekken we elkaar tot leven, tot geloofsleven: u mij, ik u, wij hen, zij ons: geloofsoverdracht. God zal de wasdom wel geven. Amen.

André Zegveld