‘Ijdelheid der ijdelheden, alles is ijdel’
Eén keer per jaar, vandaag dus, lezen we op zondag uit het boek Prediker: “IJdelheid der ijdelheden, ijler dan ijl, alles is ijdel, lucht, iets heel iels dat lijkt op het wolkje adem dat je, als het koud is, uitademt en dat dan heel snel in het niets verdwenen is. Alles is”, zegt de Prediker, “uiteindelijk onzinnig, een adempje van niets, één en al vluchtigheid, en dus als het najagen van wind, alles en alles, even vluchtig.”
Misschien heeft Jezus wel aan de Prediker gedacht, toen Hijzelf, met de dood voor ogen en ontdaan van alles wat Hij had, tegen Pilatus durfde zeggen: “Mijn rijk, Mijn rijkdom is niet van déze wereld, niet van híer” (Joh. 18, 36). Maar de vraag is natuurlijk: waar is de rijkdom van het rijk dat niet van hier is dan wél? En dan denk ik aan twee andere woorden van Jezus die daarover gaan. Jezus’ uitspraak “dat een mens geen twee heren tegelijk kan dienen, God en het geld” (Lc. 16, 13), en dat je, om aan alle vluchtigheid waar de Prediker het over heeft, te ontkomen “alles moet wegdoen om een schat in de hemel te hebben. Want waar je schat is, daar moet ook jouw hart zijn, en omgekeerd” (Lc. 18, 24; 12, 34).
Over ‘hemel’ en ‘aarde’ heeft Jezus het dus vandaag, geen twee plekken ergens, maar twee manieren van leven die met elkaar als het ware vervlochten zijn. Want Jezus ziet dieper dan wij normaliter kijken, en dan gaat het niet over dingen, bezit en geld en goed, maar over wat er leeft in je hart, over datgene dat de drive van je leven is en over wat er in je omgaat als het gaat over hebben, geld en goed. En dus over die vaak heel moeilijk te beantwoorden vraag: wat dóe ik met mijn leven en wat niet, waar leef ik uiteindelijk naar toe, waar zoek ik mijn zekerheid in het alledaagse bestaan en hoe ziet die zekerheid eruit? En dan gaat het over iets in jezelf, iets wat op een tegenstelling lijkt: alles willen vasthouden en controleren óf alles durven loslaten, niet theoretisch, maar heel praktisch. Want of je nu rijk bent of arm, ieder mens leeft gelijkelijk toe naar de dood, net als, zegt Psalm 49 daarover, net als de schapen, de cavia’s en de schoothondjes. “Mijn rijkdom, Mijn rijk is niet van deze wereld, niet van hier” zegt Jezus. Maar waar dan wel, waar moet je het zoeken, en vooral hoe moet je leven om iets van die rijkdom te krijgen?
Wij hebben de parabel van Jezus gehoord die dáárover gaat: over een rijk mens, een rijke landeigenaar. Wat daarin opvalt, is: er is in dat hele verhaal geen sprake van een vrouw, van kinderen, van vrienden of buren, en de landeigenaar en dus werkgever heeft het nooit over zijn personeel. De rijke is enkel en alléén bekommerd om zijn eigen bezit, om de groei ervan, de groeiende waarde, hij denkt enkel aan investeringen die nog méér opbrengen en dus aan grotere winsten. Er is een oud gezegde: “wat gaat er boven geld? Méér geld.’ Die rijke bezit dan wel veel, maar hij wordt er wel door bezeten, gegijzeld, gevangengehouden.
U weet: Jezus zegt in de Bergrede: “wie tegen of van een ander zegt dat die ander dwaas is, die komt in de hel terecht” (Mt. 5, 22). Maar hier, in de parabel, laat Hij het zelfs God tegen die rijke zeggen: “Dwaas, stuk onverstand, toevallig ga je vanavond nog dood, en dan heb je helemaal niets meer, domweg omdat je er niet meer bent. Want zó vergaat het een mens (voegt Jezus eraan toe) die niet rijk is in God. En wat heb je dan, als je niets meer hebt” (Lc. 12, 20)? In de ogen van God is zo’n rijke dus gek, een mislukking, wel obsessief bezig om zijn bezit te vergroten, maar zonder benul dat hij z’n leven verarmt, hij wordt rijk aan hebbedingen maar armer en armer aan de rijkdom van God, hij zint niet op de hemelse dingen van omhoog (Kol. 3, 1-2), op de dingen die van boven komen, bij God vandaan, dingen als: vriendschap, zachtmoedigheid, solidariteit, ware liefde die zegt ‘ík wil dat jíj er bent, ál die dingen die God zelf een mens influistert, in diens hart, God die het in je ziel zegt: “Mens, zoek Mij, en lééf ” (Amos, 5, 6.6.14). Een mens zonder die dingen van God, hem ontgaat Gods rijkdom die eruit bestaat leven aan anderen te geven en te gunnen. Kijk naar Jezus zelf, God mens geworden in vlees en bloed, tot het uiterste toe.
Rijk zijn in God: daar gaat het om. Niet blijven steken in de buitenkant van je mensenbestaan, maar inkeren de binnenkant ervan, in het grote geheim van je leven, tot je in je ziel de stille stem van God hoort die zegt: ‘Leef, wees als Mij, en laat dát vlees en bloed worden in heel je mensenbestaan. We bidden daar dagelijks voor, in het Onze Vader: ‘God, Jouw wil geschiede, op aarde zoals in de hemel.’ En dus: “Bekleed je met de nieuwe mens, met die mens die als mens hét beeld was, is en zal zijn van de onzichtbare God, de mens die zei: ‘mijn rijk is niet van deze wereld, niet van hier. Mens, je moet dus wel gek zijn als je in Hém niet jouw ziel en zaligheid zoekt.”
Je leeft pas echt wanneer je leeft op Gods manier: als levensgunner. Dat is de enige weg waarlangs je aan de echte dood ontkomt. Het is de weg die voert naar je naaste, de weg die jou rijk maakt in God. Zeker, als je doodgaat, lopen anderen weg met jouw dingen van hierbeneden. Maar je ware rijkdom, die van bij God, gaat met jou mee. Laat je hart dus hier op aarde uitgaan naar het levensgeluk van anderen en doe dan wat je hart jou met het oog daarop ingeeft. Dan draagt Góds rijkdom je tot over de dood heen, kijk maar naar Jezus. En, woord van Jezus: “Wat heb je eraan om heel de wereld te winnen, maar jezelf te verliezen” (Lc. 9, 25)? Bidden we dat we zo’n mens mogen worden, mogen zijn. Amen
André Zegveld