Jona: een profeet op zee

Opnieuw gaat het over roeping, over de roeping van Jona dit keer. Het gaat niet om wie Jona was, ooit, maar wie hij nu is: over hoe wij profeten moeten zijn.

Jona: een profeet op zee


 

 

Over roeping gaat het vandaag, roeping niet om dominee te worden, zuster of pastoor, maar om profeet te zijn en mensenvisser, met het oog op Gods koninkrijk. Daar is bekering voor nodig en vooral veel geloof, want het is niet gemakkelijk om profeet te zijn. Immers: wat stelt Gods rijk nu eigenlijk voor? Zou het er ooit nog wel van komen?

Jona was zo’n geroepene. We kennen hem allemaal zijn verhaal. Uit het kinderlied ‘toen Jona in de wallevis zat,’en van de uitdrukking ‘iemand jonassen,’ dat wil zeggen: iemand bij armen en benen pakken, heen en weer zwaaien, zingen: ‘Jona die in de walvis zat, van je een, van je twee, van je drie,’ en dan het slachtoffer in de hoogte gooien, in het zwembad of nog liever in de sloot. Jonassen, heen en weer zwaaien, overboord zetten: Jonas, de profeet, was kennelijk een heen en weer geslingerd mens die buiten de boot viel.

Hij was geroepen om naar Ninivé te gaan. Een symbool: die stad staat symbool voor elke plaats waar niets van het koninkrijk Gods te zien of te merken is: een wereld van oorlogszucht, wreedheid, bedrog en bederf, kinderen lopen er verloren te schooien op de vuilnisbelt, mensen leven er als vee, in kisten en onder golfplaten. Overal waar dat het geval is, is Ninivé. Want wie het voor het zeggen hebben, zeggen dat ze niks te maken hebben met Gods koninkrijk. En dáár moet Jona naar toe.

Zijn naam betekent: duif. Deze profeet wordt als een postduif naar Ninivé gezonden, met de boodschap: bekeer je, doe er wat aan, anders loopt het faliekant mis. Maar déze duif wil die boodschap niet, déze profeet denkt: niks geen bekering voor slechte mensen, ze moeten uitgeroeid worden, laat ze maar te gronde gaan, eigen schuld dikke bult, laat het maar mislopen, dan kan Gods koninkrijk gesticht worden op hun puinhopen. U weet hoe het verhaal verder gaat: Jona drukt zich, hij boekt een bootreis tot aan het einde van de wereld, want om Ninivé te ontlopen zul je heel de wereld moeten verlaten, er komt een geweldige storm, Jona wordt overboord gejonast, hij komt terecht in de buik van een reusachtige vis en weer uitgebraakt, opnieuw in de buurt van Ninivé.

Roeping om profeet te zijn, en mensenvisser: het heeft kennelijk te maken met heen en weer geslingerd worden, tussen weten wat je te doen staat en het niet willen, gejonast worden tussen verlangen en verzet, wel uitzien naar Gods koninkrijk maar voor de komst ervan zo hard mogelijk weglopen en zeggen: ‘ik wil niet, ik wil slapen, in mijn bed, in de veilige buik van een grote vis,’ klagen: ‘dat rijk van U, komt daar nog wat van’, maar er wel met je rug naar toe gaan staan.

Jezus roept, we hoorden het in het evangelie, naar dat koninkrijk toe. Hij roept niet op zondag, niet in de kerk, niet door de pastoor, maar door de beslommeringen van alledag heen, bijna terloops, in het voorbijgaan. Je bent bezig, gewoon, met dit of dat, zoals je dat elke dag bent, en ineens gaat er door je heen: dat rijk van God, die wereld naar Gods bedoeling, komt er nog wat van? En je weet: er komt niets van, als ík er niet mee begin, als ík niet anders ga leven en anders ga denken en zo, net als Jona, een soort postduif word met een boodschap over een andere wereld.

Roeping: je hebt je idealen, over het rijk van God, maar wanneer je om je heen kijkt, kun je met geen mogelijkheid geloven dat het daarmee ooit iets zal worden. Dan word je al gauw heen en weer geslingerd tussen wel willen maar er niet de konsekwenties voor over willen hebben, tussen je idealen koesteren maar er tegelijk voor vluchten, je werk in, je hobby in, je bed in, de walvis in. Maar dat helpt niet, altijd spoel je aan op de oever van waar je bent vertrokken, want dáár, en nergens anders, ligt de plaats waar het moet gebeuren, met dat koninkrijk en zo.

Wíj zijn geroepenen, geroepen om als postduiven de boodschap van het koninkrijk Gods thuis aan de man te brengen. Ieder van ons heet dus ook Jona en wordt heen en weer geslingerd, tussen hoop en vrees, tussen wel willen maar aan dat willen mislukken. Is dat erg? Ik geloof het niet. Misschien kunnen alléén mensen die zelf aan hun eigen mislukking geleden hebben anderen verstaan. Misschien kunnen alleen díe mensen het leven van anderen verlichten die aan eigen lijf ervaren hebben hoe moeilijk het is om in het licht te blijven geloven. Misschien moet je zelf verdwaald geweest zijn om een ander de weg te kunnen wijzen. Jona moest het leren, de apostelen moesten het leren, wij moeten het leren, heen en weer geslingerd tussen trouw en verraad, tussen twijfel en vertrouwen: alleen door dat alles héén hoor je Gods eigen stem.

De kerk is de verzameling van dát soort mensen, van zoekende, verdwalende, vluchtende, weerspannige, tegenstribbelende en hardhoofdige mensen, van mensen die ondanks dat alles nooit de hoop opgeven, die steeds weer teruggaan naar de oever van hun eigen leven en dáár blijven roepen: ‘dat rijk van U, God, komt daar nog wat van’, en die zó aan anderen de boodschap van Gods koninkrijk verkondigen, als mensenvissers. Bidden we dat wij in onszelf en in elkaar die ene roeping zullen herkennen. Amen


André Zegveld