‘Jullie zijn geen bedienden maar vrienden.’ [Joh. 15, 15]
‘Waar twee of drie verenigd zijn in mijn naam, daar ben ik in hun midden.’ We hoorden het Jezus vandaag zeggen: een heel dringende uitnodiging om ons te bezinnen op ons bijeen zijn, hier, nu, zondag na zondag en soms dag na dag, een uitnodiging om ons te bezinnen op ons kerk-zijn. Want we zijn hier niet zómaar bij elkaar, zoals we zomaar met onbekende mensen bij elkaar kunnen zijn in de trein of op de markt. We zijn hier samen omdat er iets is dat ons bindt en één maakt. We zijn hier bijeen ‘in zijn naam’, omdat wij getrokken worden en bezield door Jezus’ levensgeest en dus door de heilige levensadem van God zelf. Zó “is hij in ons midden” en zet hij ons aan om “één van hart en één van ziel te zijn”. Daarom is het niet belangrijk of wij hier met velen zijn, met weinigen, of met wat voor soort mensen, met ouderen of jongeren. Dat zegt namelijk níets. Het gaat erom hóe we hier zijn, of we hier wel ‘in zijn naam verenigd’ zijn.
Aan het einde van de eerste eeuw waren er wereldwijd zo’n 20.000 christenen, overal verspreid. Ze waren niet geïnteresseerd in getallen. Ze waren bezig met de vraag: leven we, met z’n tweeën of drieën, echt uit Jezus’ geest en bezieling? Zijn we, als we bijeen zijn, echt verenigd in zíjn naam? Want ze geloofden: als dat het geval is, dan zijn we met genoeg mensen, hoe minimaal en getalsmatig onbeduidend we ook lijken voor de calculerende buitenwacht.
Nú is de kerk wereldwijd gezien groot. Daarom gaan we, als we het over de kerk hebben, als vanzelf ook grootschalig denken: de kerk als een grote organisatie, een soort corporatieve multinational, met een hoofdkwartier, een CEO, met divisiedirecteuren en beleidssectoren, met lokale franchise ondernemers, en met helemaal onderaan plaatselijke bijeenkomsten die van boven af strak worden gedirigeerd, gecontroleerd en aangestuurd. Zijn we hier zó bijeen, verenigd? Het zou een heil-loze vergissing zijn.
Ons bijeenzijn hier en nu is in eerste instantie de gééstelijke ruimte die Gods levensgeest biedt en waarin ieder van ons er zijn mag, met heel zijn/haar leven, een ruimte die niet bepaald wordt door gewoonten, gedragscodes of leerstelligheid, maar door die éne vraag: zijn we bijeen in zíjn naam of hebben we misschien nog andere en verborgen agenda’s; zoeken we met dit groepje mensen echt naar waar het begínt? Zijn we hier en nu zoiets als een levend lichaam, zíjn lichaam, bezield door Gods heilige levensadem die ons leven inblaast, echt leven?
In díe ruimte wordt de Blijde Boodschap van Jezus doorverteld, Jezus’ woorden en daden, doorverteld om gehoord te worden, om bij ons naar binnen te komen, om overwogen te worden en gezongen. En wat we horen in ons hart, wordt dan een gebed in onze mond, éénstemmig. Zó zijn we hier samen, ver-enigd: we willen het hart van ons geloven ontdekken, ons geloof verdiepen, om christen te worden, om mens te worden zoals Jezus mens-van-God is geweest. Daar begint kerk mee. “Ik noem jullie mijn vrienden” zei Jezus, toen hij op de avond voor zijn dood álles zei wat hij te zeggen had. De kerk is uiteindelijk een vriendengroep van mensen die met elkaar het leven willen delen, die elkaar met het oog daarop zondags ontmoeten om rond de tafel van het laatste avondmaal in hun hart de herinnering aan Jezus levend te houden, opdat het leven van alledag een leven mag zijn van zíjn aanwezigheid.
Wanneer we het over dé kerk en de vernieuwing van dé kerk hebben, dé kerk die zwak is, vaak routineus en, lijkt het, verlamd door angst, dan kijken we voornamelijk naar de grote organisatie: die moet beginnen met veranderen. Maar dáár begint het niet. Het begint altijd híer. Wat kunnen wíj als kerk betekenen? En dan niet denken: hier is erg klein, Utrecht groter maar verderweg, Rome heel groot en heel ver weg. Neen, wat kunnen wij híer als kerk betekenen? En dan zeg ik: we betekenen alles voor dé kerk, wanneer wij híer in Christus’ naam verenigd zijn. Heel gewoon, daar zijn geen deskundigen of diocesane beleidssectormedewerkers voor nodig: elkaar in vriendschap ontmoeten, naar elkaar luisteren, elkaar respecteren, er voor elkaar zijn zonder uit te zijn op eigenbelang, elkaar de ruimte van Gods heilige levensadem gunnen, niet elkaar de maat nemen, met elkaar delen wat er door je heen gaat als je het evangelie leest en hetzelfde heilige brood deelt. En vooral: als een kleine en onbeduidende minderheid durven gaan léven, zonder nostalgie of heimwee naar hoe het vroeger was.
Wat kunnen wij voor dé kerk betekenen? Kijken we naar onszelf. Als wíj niet veranderen, verandert er níets. We moeten niet met een grote telescoop naar buíten en naar bóven kijken, iets wat we graag doen. We moeten naar bínnen kijken. Daar moet het beginnen: kerk, lichaam van Christus. Daar moeten we ons leven vernieuwen, durven gaan bewegen, ons los durven maken van vertrouwde patronen en gebaande paden, durven gaan léven in de ruimte van Gods geest, Gods geest die waait waar en hoe hij wil en die dat niet noodzakelijk doet waar en hoe wij dat willen.
Er wordt vaak en vanuit een soort wanhopig gevoel vergaderd en geklaagd over achteruitgang en leegloop, en dan voornamelijk gekeken naar ánderen: dé kerkverlaters, dé jongeren, dé jonggehuwden, dé mensen die niet meer weten wat de leer van de kerk is, en vult u zelf maar aan. Zo kijk je heel veilig aan jezelf voorbij. Kijk naar bínnen, bij jezelf, de kleine kring die er is. Dáár begint het. De eerste christenen lieten zich niet verlammen door de immense grootheid van het Romeinse Rijk en hun eigen onbeduidend aantal. Ze hadden één verlangen: gaan leven uit de levensgeest van Jezus. Dát is het begin, een begin dat steeds opnieuw beginnen moet. “Waar twee of drie verenigd zijn in míjn naam, daar ben ik in hun midden.” En we denken aan wat Paulus daarover zei tegen het in Rome verloren groepje christenen daar. Hij zegt het nu tegen ons: “Zorg dat je niemand iets schuldig bent dan dit ene: de onderlinge liefde. Een gelukkige plicht, een plicht die jou gelukkig maakt.” Begin dáármee. Dan bén je het, samen met de mensen om je heen: kerk, lichaam van Christus, hier en nu. Bidden we daarvoor. Amen.
André Zegveld