Het Kerstverhaal volgens de evangelist Johannes: Jezus Christus is de schepper van een bewoonbare mensenwereld, voor alle mensen gelijkelijk. Maar voor deze Schepper was en is vaan geen plek in de mensenherberg.
Gisteravond hoorden we het kerstverhaal, het bekende, volgens Lucas: over de herberg waar geen plaats was, over de herders, de engelen aan de hemel met hun Gloria, en over het kind in de kribbe: ‘heden, geboren, de Redder, Christus de Heer’, alles mídden in de nacht. En dat hele verhaal zegt ons: ‘je leven kan duister zijn, maar weet: die nacht is overkomelijk, de morgenster is opgegaan, tenminste: als je in het kind van deze nacht, als je in élk mensenkind God zélf herkennen kunt. Want dát deden de herders: ze herkenden in een zomaar langs de weg verloren kind God zelf. Kerstmis.
Johannes vertelt deze morgen op zijn eigen manier óók een kerstverhaal. Het is eigenlijk geen verhaal, maar eerder een gedicht, een lied, over de schepping. Het begint zo: ‘In het begin was God, God was het woord waardoor alle léven is ontstaan, dat léven is lícht voor de mensen, in het begin.’ U weet, met dezelfde woorden begint ook het scheppingsverhaal: ‘In het begín schiep God de hemel en de aarde.’ In het begín: daar gaat het om. Dat slaat niet op een of andere verleden tijd, de tijd van ‘toen, ooit, ergens.’ Neen, ‘in het begin’ wil zeggen: ‘dít is er eigenlijk aan de hand, nú, althans in beginsel, principieel. In beginsel is God nú aan het scheppen, in beginsel is er nú Gods eigen woord dat alle leven tevoorschijn roept. Al wat is, alles wat je om je heen kunt zien, horen en proeven van mensen, dieren, dingen, natuur, de sterren, de zon over een gladde zee, het avondrood, ga maar door, dat álles is als een woord uit Gods eigen mond, in dat álles spreekt God tot ons, althans: in begínsel. Daarom is alles in beginsel bedoeld als licht. ‘Er zij licht’: Gods éérste woord. Alwat leeft laat iets zien van het eigen licht van God. Schepping: God zag dat het ‘goed, ja, zeer goed was.’ Een grenzeloos optimistische kijk op het leven.
Maar Johannes vertelt in zijn gedicht óók wat de mensen van die goede schepping van God gemaakt hebben en nog steeds maken: wat in beginsel bedoeld is als licht wordt in duisternis veranderd. Waarom? Mensen kunnen het licht niet verdragen, mensen gunnen elkaar dat licht in de ogen niet. Kijk maar om je heen: overal worden mensen vertrapt, gekleineerd, vermorzeld, ontrecht, vermorst en overboord gekieperd, in menigten die niemand tellen kan. Op die manier wordt Gods licht verduisterd in en door mensen die een geblindeerd bestaan leiden. Wanneer je echt tot je laat doordringen, hoeveel mensen op een mensonwaardige manier moeten leven, hoeveel kinderen er geboren worden om alléén maar dood te gaan, zou je wensen dat je nooit had kunnen denken. In beginsel is er, zegt Johannes, niets dan leven, leven uit Gods hand, leven dat enkel licht is, maar duistere mensen nemen dat licht niet aan. Is dat dan het laatste woord over het begin?
‘Neen’, zegt Johannes, ér is nóg een begin.’ Er is een mens geweest, een broze, vergankelijke, eindige en voorbijgaande mens, een mens van ‘vlees’, net als wij. Maar ánders dan wij was díe mens één en al licht. Wat duisternis en nacht is, had op déze mens totaal geen greep. Het leek wel alsof God zelf in die mens helemaal opnieuw met alles begonnen was. Die mens leek met huid en haar op God, als Gods “beeld en gelijkenis”, zó intens dat hij wel God zelf leek te zijn, God in vlees en bloed. Álles kon daarom opnieuw beginnen, het hele scheppingsverhaal over Adam en Eva en zo, maar dan met een volstrekt andere afloop, een afloop ‘vol van genade en waarheid’, leven zonder een spoor van duisternis, één en al licht. “Hebt elkaar lief” was zijn gebod, Gods láátste woord. En vandaag vieren we de geboorte van díe mens, Jezus. Kerstmis.
U weet: Johannes zegt niets over hoe en waar Jezus ooit geboren werd. Hij is daar kennelijk niet in geïnteresseerd. Hij zegt alleen: als je hém ziet, zie je Gód in het gezicht. Maar waar en wanneer zie je Hem? Je ziet Hem, wanneer je ook zélf wordt zoals híj is, iets van God zelf in mensenvorm, ‘kind’ van God, geboren niet [zoals duistere mensen] uit de begeerte van het vlees of de wil van biologische verwekkers alléén, neen ‘geboren uit God.’ Dat is het kerstverhaal volgens Johannes: de schepping moet opnieuw beginnen, steeds weer opnieuw, in steeds nieuwe mensen, in mensen die, ooit en toen en toen geboren zijn, in Betlehem, Denekamp, Ootmarsum, of Palembang, uit die en die ouders, maar die nog veel en veel meer uit God zélf worden geboren, omdat ze zélf gaan leven, tegen al wat duister is en het leven tegenspreekt, uit dat principiële woord van God: ‘Het leven is bedoeld als licht, levenslicht voor ieder mens, hebt elkaar daarom lief.’
Waar? Hoe? In het gewone kerstverhaal zegt de engel tegen de herders die ernaar op zoek zijn: ‘Je zult een kind vinden, en een vrouw die wordt begeleid door een man, zomaar ergens langs de weg.’ Johannes zegt: ‘als je in íeder mensenkind dát kind herkent, en als je voor dát kind dan zélf zo goed wilt zijn als God, zodat dat kind in jóu de mens ziet naar Gods beeld en gelijkenis, dan, ja dán begint heel de schepping opnieuw, dan gebeurt wat Gods eerste en laatste woord zegt, in beginsel. Want elk mensenkind is dat eerste en laatste woord, en voor dat woord tuigen we deze dag van Kerstmis op met bomen, ballen, stallen, kaarsen, gedekte tafels, spuitsneeuw en midwinterhoornblazen.
Vandaag vieren we de geboorte van Jezus. We vieren zíjn geboorte om nooit te vergeten dat wij zélf mens moeten worden zoals hij, zélf op zijn manier naar het licht toe geboren moeten worden. Dan wordt ook in óns iets van dat oorspronkelijke leven en licht van God zichtbaar, vlees en bloed. En dan is het waarlijk Kerstmis, niet alleen vandaag op 25 december, maar alle 365 andere dagen van het jaar, elke dag een begin. Amen.
André Zegveld