Het feest van Kerstmis is geen doel op zich. Het is eigenlijk één grote vraag: ‘Wat nu, wat dan. Hoe worden wij, hoe word ik uit God geboren?’
‘Eer, glórie aan God in den hoge en vrede op aarde.’ Dat zongen de engelen in de hemel. Nu is er in de hemel, bij Gód dus, geen eerder of later, voor of na, hier of daar. Wie zongen (en zingen) dus het Gloria? Dat zijn de engelen, zeker, maar samen met een menigte hemelingen, met de heiligen, met állen die bevrijd zijn van de dood, met Mozes, David, de Boeddha, Petrus en Paulus, Franciscus en Clara, met Eckhart, Teresa van Avila en moeder Theresa, met de martelaren van vroeger en van nu, met gelóófsgevangenen in hun cel, met monniken en kinderen die willen leren bidden, met oude en jonge mensen die elkaar liefhebben, met eigenlijk iedereen die leeft met een groot verlangen in het hart, zoals wij hier,[1] wij die vanavond door een engel in ons binnenste worden aangestoten die zegt: ‘hé, jíj daar, kijk toch om je heen, zie je het niet? Er is een redder geboren, het herkenningsteken is een pasgeboren kind.’[2] We zijn vanavond hier om dát te horen, als níeuw, het Gloria, te horen met onze oren en te verstaan met ons hart. Want we geloven: God is een God van mensen die léven.[3] Dát zongen de engelen en al die anderen toen ze Gloria zongen. Want ‘Gods glorie, dat is een mens die lééft’, zei ooit een theoloog uit de tweede eeuw. Léven dus, daarvoor zijn we hier, met Kerstmis, omdat we verlangen naar léven: voluit en vrijuit, ongestoord, in vrede.
Ik denk nu aan een groot heilige, Filippus Neri, een priester, 16e eeuw, in Rome, een excentriekeling. Er wordt verteld dat hij aan een jonge student vroeg: wat verlang je eígenlijk van je leven? En die student begon te vertellen wat een gelukkig leven voor hem zou inhouden. Ik wil advocaat worden. En dan? Is daarmee alles gezegd? Een grote praktijk. En dan? Trouwen. En dan? Kinderen. En dan? Rijk worden. En dan? Van het leven genieten. En dan? Oud worden, heel oud. En dan? Toen viel de spreker stil.
‘En dán?’ Een akelige gedachte? Zeker niet. Wie dáár nooit over nadenkt, over ‘en dan?’, díe heeft pas akelige gedachten. Het Kerstverhaal gaat dáárover, over ‘en dan? Het vertelt hoe het échte leven begint, dát leven waarmee álles gezegd is.
Dat leven wordt in het evangelie ‘het rijk van God, het rijk der hemelen’ genoemd. Het is een manier van leven waardoor je in het bestaan van alledag iets van God zélf gewaarwordt. Je kunt er niet rechtstreeks over spreken, enkel in vergelijkingen, parabels. Gods rijk lijkt op een mosterdzaadje, op een koopman die een kostbare parel vindt en dáárvoor alles te gelde maakt. U kent al die parabels wel. De teneur ervan is steeds: God, Gods rijk, komt niet en nooit overweldigend of imponerend. Eigenlijk kun je nooit precies zeggen: daar is het, of daar. Het rijk der hemelen, het échte leven dus, is bijna niets, het begint bíjna onzichtbaar, heel onooglijk. Het wordt je in handen gelegd, zoals een pasgeboren kind in je handen wordt gelegd.
Hoe moet je er dus mee omgaan, met dat rijk der hemelen? Je kunt het dus nog het beste vergelijken met hoe je een omgaat met een pasgeboren kind: je hebt het in je handen, het kan niets, het stelt nog bijna niets voor, het eist niets, het vraagt niets, het ís er gewoon, helemaal van jou afhankelijk, van jouw zorg, maar als jíj het verwaarloost gaat het dood.
Zó begint het, hét leven waarmee álles begint, het rijk der hemelen. Dát vieren we vanavond, Kerstmis: het begin van dat rijk. Het begin van tóen, het begin ervan nú, in ons midden. Want Gods rijk, het échte leven moet steeds opnieuw beginnen. Het wordt, weerloos en onooglijk als een pasgeboren kind, aan ónze zorg toevertrouwd, aan de zorg van ons hart en onze handen. Als wíj er niets mee doen, wordt het niets, als wíj niet bij het begin beginnen, wordt het niets, met ons niet en met Gods rijk niet. Want zonder mensen is God nergens.
We vieren Kerstmis, een huiselijk feest, met veel gezelligheid, een familiegebeuren, met je eigen mensen, lekker eten samen, extra’s, veel lichtjes en uiteraard de kerststal. Het is alles goed, heel plezierig, het dóet ons goed, het bindt ons aan elkaar, zeker in deze barre coronatijden. Maar als we niet wáákzaam blíjven wachten, niet dankbaar genietend er toch doorheen kijken, dan raken we misschien het zicht kwijt op het rijk der hemelen. Kerstmis, en dan? Waar gaat het om?
Wij, mensen, zijn aan elkaar toevertrouwd. We leven van elkaar, van en in de levensruimte die we elkaar gunnen en geven, of niet. We zijn elkaar toevertrouwd opdat tussen ons iets van God zelf zichtbaar en merkbaar zal worden, het rijk der hemelen, het begin ervan in ieder geval, onooglijk en weerloos. Zien we dat rijk niet? Soms denk ik: neen, we zien het niet. We zijn teveel bezig zijn met grootse gedachten en verlangens, en te weinig met het onooglijke leven van God dat ons wordt toevertrouwd. Na 25 december: wat dan? Dat is de échte kerstvraag, de vraag waar álles om draait, de vraag naar het begin van het échte leven. Daarom is Kerstmis óók een dwars, onbehaaglijk en kritisch feest, bij uitstek de dag van ‘en dan?’, de dag waarop je je afvraagt: waar is iets van het begin van het échte leven, van Gods rijk, te merken?
God wil het leven van mensen, van ieder mens, want élk mensenleven is zijn glorie. Waar mensen tot leven komen, op wat voor bescheiden schaal dan ook, dáár heffen de engelen en al die andere hemelingen het Gloria aan. Overal waar mensen tot leven komen, op wat voor bescheiden schaal dan ook, wordt God geboren. Zie je het niet? Waar moet je dan op letten, waar niet aan voorbijzien? Gewoon in je directe omgeving, daar heel gewoontjes solidair met elkaar beginnen te zijn zodat mensen zonder uitzicht weer iets in het leven gaan zien; mensen het woord gunnen die anders nooit aan het woord komen; de levenslast van een ander meedragen en daarvoor iets van jezelf in te leveren; onverdraaglijke mensen verdragen ook, omdat onverdraaglijke mensen zichzelf niet kunnen dragen en verdragen. Dáármee begínnen, op wat voor miniem schaal dan ook, dán zie en hoor je de glorie van God. Want het mensenkind, waarvan wij vannacht de geboorte vieren, zei ooit: ‘Komt tot mij, allen die belast en beladen zijn, en Ik breng jullie tot leven, door te dragen en licht te maken.’ En een hele menigte van arme, verdwaalde, ontrechte en vertrapte mensen vonden dat begin, en zetten zich in beweging, begonnen te leven, want ze hoorden engelen het Gloria zingen.
Met Kerstmis vieren we: overal waar mensen tot leven komen, wordt God geboren, als antwoord op de vraag ‘en dan?’ die wij bij alles en alles onszelf kunnen en moeten stellen. Een heel feestelijke vraag dus, nu. En dan begínt het pas, Kerstmis in het écht: ‘Eer, glorie aan God in den hoge, en op aarde vrede.’ Amen
André Zegveld