Kerstnacht

‘Ik geef jou, Jezus, mijzelf helemaal, zodat jij helemaal kunt geboren worden in mij.’ [Lancelot Andrewes]

Kerstnacht

Kerstnacht, zusters en broeders, we zijn dan wel wat aan de wat vroege kant, maar het is toch al nacht. Geen tijdsbepaling in de zin van: we hebben op de klok gekeken en gezien dat het al nacht is, maar een kwaliteítsbepaling. Nacht: dan moet je op je hoede zijn, dan is het niet vertrouwd, mensen die ’s nachts actief worden voeren kennelijk iets in hun schild en hebben iets te verbergen. Kinderen zijn vaak bang in de nacht: de dingen zien er ineens heel anders uit, verliezen hun contouren, je weet daardoor niet goed meer wáár je precies bent en zo, want ook de vertrouwde geluiden ontbreken. De nacht is een bééld, de nacht van Kerstmis al helemaal, een bééld van een bedreigd en beangstigend bestaan, van onzekerheid en gebrek aan uitzicht. Mensen die een moeilijke periode in hun leven meemaken, van binnen of van buiten, noemen dat vaak een ‘nacht’: depressie is een nacht, eenzaamheid is een nacht, het sterven van een geliefd mens is een nacht, een dodelijke kwaal die jou overkomt is een nacht. En Johannes van het Kruis spreekt niet voor niets over de soms verschrikkelijke donkere nacht die jou kan overkomen als je zoekt naar God, naar wie Hij is, wat Hij is, de donkere nacht van ontlediging en het afleggen van alles wat onecht in je is op die zoektocht.

De nacht, een beeld, het tegenbeeld van wat léven is, van wat een mens léven doet, van het licht dat leven: goede relaties, een vast en begrijpelijk geloof, vriendschap, een warm huis, aandacht, vrolijkheid, vergeving en verzoening. Vult u zelf maar aan wat ú leven doet, dan komt u vanzélf de nacht wel tegen.

Kerstnacht. We zeggen tegen elkaar wat Jesaja durfde geloven: ‘mensen in het duister zien een groot licht, en álles wat mensen het donker injaagt, stokken en geweren en bloederige uniformen en álles wat daarop lijkt, het wordt verbrand. Want een kínd is ons geboren, een kínd, een nieuw begin, een Redder, het begin en de belofte van een níeuw bestaan, vrede in alle soorten en maten, nooit zal daar meer een einde aan komen.’ En we zeggen het Paulus achterna: ‘Ja, in dát kind geloven we, dat ménsenkind Jezus in wie de genade, de mildheid en de menselijkheid van God in levenden lijve verschenen is.’ We luisterden vannacht naar het verhaal van zijn geboorte, zijn begín, maar we weten natuurlijk pas goed wíe hij is en wát er in hem begónnen is als we zijn héle levensverhaal lezen, van achter naar voren, alleen zó lezen we zijn échte geboorteverhaal.

Dan lezen we: dit kind zal het aandurven om er óndanks álles in te blijven gelóven dat in de liefde van mens tot mens, niet enkel als een affectie van groot gevoel, maar heel práktisch, solidair met wie niet aan leven toekomen, dit kínd zal erin blíjven geloven dat in díe liefde het licht van Gód opgaat voor mensen in het duister. Dit kind zal er daarom in durven blíjven geloven dat aan díe liefde het láátste woord toekomt, en dat een mens daar alles voor over moet hebben, tot en met zijn eigen leven. Want op het eind, toen dit kind helemaal volwassen was geworden, durfde het daarom zeggen, met de dood voor ogen, gewoon aan tafel: ‘ík ben het brood dat je eten moet, eet mij en lééf.’ Het geheim van ons geloof.

Wanneer je dezer dagen bij de kerststal zit, er stil naar kijkt, kun je dus het best dit geheim overwegen, er in je hart bij verwijlen, erbíj blijven, bij het échte licht dat onder ons is opgegaan, om dát licht tot je te laten doordringen, tot diep in je binnenste, het geheim van ons geloof: ‘ik, ook ik, ben een mens als hij, durf ik geloven als hij, durf ik het aan om helemaal geboren te worden zoals hij?’ En dan je geloof bídden: ‘Jezus, kind van mijn en onze dromen, word toch gebóren in míj, groei in mij, word volwassen in mij. Ik geef je mijn handen om jouw werk te doen, mijn voeten om jouw weg te gaan, mijn mond om jouw woorden te spreken, mijn verstand om in mij te denken, mijn ziel om met jou te bidden, mijn hart om op jóuw manier God en de mensen te beminnen, ja, ik geef je mijzélf zodat jij helemaal geboren kunt worden in mij.’ Want dát is het grote geheim van ons geloof.

Zó vieren we de menswording van onze God, aan het licht gekomen in Jezus, gáánde diens levensweg steeds méér, en tenslotte helemaal: God met ons, Ik (God) met jou en jou en jou. Want wat zegt het kind in de kribbe, weerloos en nietig als het is? Toch enkel dit éne, een woordeloos gebod, zonder mitsen en maren, altijd en overal: ‘Heb mij lief, Ik ben jouw naaste.’ Gods enige woord, het woord dat er onvoorwaardelijk toe doet. Het geheim van ons geloof.

Een geheim dat heel dichtbíj is. Het kind wordt ‘Jezus’ genoemd, dat wil zeggen: Redder, Bevrijder. Dat is het sléutelwoord vannacht: bevrijding. Kijk om je heen, begin bij het begin. Je kunt elkaar, heel dichtbij, gevangenhouden, gijzelen, de een de ander, heel triviaal: door de baas te willen spelen, door niet aan elkaar toe te komen, door eindeloos andermans verleden te herkauwen, door schematisch met elkaar om te gaan alsof een mens enkel de verbijzondering is van een bepaalde sóórt: de soort lastige mensen, dwarse, moeilijke, domme, brutale, te vrome, ouderwetse of devotionele mensen. Bevrijding begint díchtbij huis: vergeving, verzoening, vrolijkheid, herstel van gebroken relaties, mededogen en vooral door onbevangenheid en het loslaten van aangekoekte vooroordelen. Begin bij het begin. Want zó is het ook met Jezus begonnen, een kind van niets, in de nacht van Bethlehem. Wat toen begón moet in óns groter en groter worden, in ons en in alle mensen, tot het uiteinde der aarde: een groot licht dat opgaat voor mensen in het duister. Zalig Kerstmis. Amen

André Zegveld