Kom toch eindelijk eens tot rust

‘Bedaren liet ik, verstillen mijn ziel als een kind bij zijn moeder geborgen; als dat kind zo voel ik mijn ziel.’ [Psalm 131]

Kom toch eindelijk eens tot rust

Dit kleine stukje evangelie, en speciaal dan weer die ene regel: ‘komt nu eens mee naar een stille plek, om daar even alléén te zijn en tot rust te komen’, zijn mij persoonlijk erg dierbaar. Ik breng het graag in verband met de roeping van de eerste leerlingen. Jezus roept, staat daar (Mc. 3, 14), ‘die hij zélf wilde, twaalf, om bíj hem te zijn en om van daaruit uitgezonden te worden.’ Eerst dus: ‘bij hem zijn.’ Wanneer je als leerling van Jezus dát uit het oog verliest, vergeet je waar al je doen, werken en zwoegen uit moet voortkomen. In het evangelie van vandaag worden de leerlingen als het ware opnieuw geroepen, weg van de drukte, naar een plek waar ze alleen kunnen zijn, een plek waar ze enkel bij hem zijn, om daar in zijn vriendschap tot rust te komen. Een mens leeft nu eenmaal niet van brood alleen, maar van elk woord dat komt uit Gods eigen mond (Mt. 4, 4). En u weet wat het oude kerklied daarover zegt: ‘waar vriendschap is en liefde, daar is God.’ Vriendschap dus.

We leven in een snelle, jachtige en tamelijk onrustige wereld. Ook en zelfs in de vakantietijd is dat te merken. Overal zijn mensen op weg of verlangen daar hevig naar, op zoek naar de zon, naar ontspanning, pret, mooie natuur, verre steden en streken, of gewoon thuis, maar dan iets anders dan de sleur van alledag, wég van waar ze zijn, soms heel ontspannen, soms gestresst, zwetend in lange files, op weg naar allerlei onbekende bestemmingen, ijs etend en bier drinkend, menigten mensen, vele malen meer dan de 5000 uit ons evangelieverhaal. En of we het nu willen of niet, we zijn allemaal, min of meer, besmet met dat virus van de onrust. Waarom eigenlijk? Misschien wel hierom: doen, presteren en willen hebben vormen, zo lijkt het wel, het eerste en voornaamste gebod. Alleen door iets te presteren kun je doen wat je wilt, en kom je dus verder. Dat laatste is kennelijk belangrijk: verder. Geluk ligt kennelijk altijd verder. Zelfs wanneer we die druk willen ontvluchten en op vakantie gaan, nemen we die onrust naar verder mee: veel zien, nog meer zien, ver, nog verder, meer van dit en meer van dat.

Ook in het evangelieverhaal van vandaag is het een drukte van belang. Mensen gaan en komen, ze achtervolgen Jezus en diens leerlingen, er is bijna geen ontkomen meer aan, mensen in beweging, massa’s mensen, ‘wel 5000’ zegt het verhaal verderop, allemaal mensen onderweg. Jezus ziet al die mensen. Hij schiet vol van een groot gevoel van mededogen. Het zijn mensen onderweg, maar waar naartoe? Hij ziet door hun reizen, trekken en op het strand liggen heen: ze weten uiteindelijk niet wat het doel is van hun tocht, ze zijn als ‘schapen zonder herder.’ Onderweg, maar waar naartoe? ‘Komt nu eens mee naar een stille plaats om er te zíjn.’ Tijd voor vriendschap.

Wij mensen hebben allemaal geborgenheid nodig om te leven, de geborgenheid die alleen andere mensen ons kunnen bieden, door er voor elkaar te zíjn, want ‘het is niet goed dat een mens alléén is’ (Gen. 2, 18). Je hebt iemand nodig bij wie je gehoor vindt, bij wie en voor wie je nergens voor op je hoede hoeft te zijn, die oog voor je heeft en zorg, die jou een thuis schenkt in een verder jachtige, onherbergzame of onbegrijpelijke wereld, rust, zodat je ‘niet meer bang of angstig’ hoeft te leven (Jer. 23, 4), de gave van de vriendschap. Het eerste gebod is daarom niet: ‘doen, beter doen, nog meer doen.’ Het eerste gebod is: je zult er voor God zijn (Ex. 20, 2-3), om net als Mozes met hem te spreken als met een vriend (Ex. 33, 11).

Want u weet: God schept Adam, ieder mens dus, op de avond van de zesde dag, ‘goed, zeer goed’ (Gen. 1, 26-31). Het éérste dat Adam gaat doen, is dus: slapen. Wanneer hij wakker wordt, zijn eerste dag, is het de zevende dag, de voltooiing van heel de schepping, sabbath, dag van niets-doen, rust. Mensen beginnen hun dagen op de avond ervóór, met slapen en rusten, in vertrouw volle overgave: zeker, er is zwoegen en sleuren, gedoe en getob, maar we mogen weten dat we in Gods vriendschap geborgen en gedragen zijn; als we daar niet op vertrouwen, als we alles op onze eigen nek nemen, zijn we ‘doeners van niets, want God geeft het zijn vrienden in hun slaap’ (Ps. 127, 1-2). Wij, mensen, zijn geschapen met het oog op de zevende dag. Om wat te doen? Om niets te dóen, maar om Gods rust te zien en te horen: ‘het is goed, ja heel goed, dat je er bént.’

Dat staat, denk ik, Jezus voor ogen, wanneer hij ‘zijn leerlingen roept om bij Hem te zijn’ en zegt: ‘Komt nu eens mee, naar een stille plek, enkel om er te zíjn, en tot rust te komen,’ de rust dus van de zevende dag, en om het in díe rust te horen: ‘goed, héél goed.’ Jezus is geen psycholoog die bang is dat de leerlingen overwerkt zouden raken. Hij ziet een veel groter gevaar, het gevaar dat eruit bestaat dat ze zouden gaan denken dat alles van henzelf afhangt, dat zij zelf het middelpunt van de wereld zijn, dat de wereld op hun schouders rust, en dat ze zouden vergeten dat God hen op de avond van de zesde dag schept met het oog op de zevende. Je bent pas méns, voluit en vrijuit, wanneer je dát beseft: niet ík draag, ik wórd gedragen, er is er Eén die naar mij omziet, die om mij geeft, die mij het leven gunt, zodat ik onbezorgd leven mag, ‘als een kind dat in slaap valt op de schoot van zijn moeder’ (Ps. 131, 2).

Wij zijn kerk, gemeenschap van leerlingen van Jezus. We komen samen, dag in dag uit, week in week uit, om elkaar en onszelf dat verhaal van en over Jezus te binnen te brengen, zodat we het bij geen enkele gelegenheid en in geen enkele situatie zullen vergeten: dat we geroepen zijn om ‘bij Hem te zijn’, om samen in zijn vriendschap tot leven te komen, en om van daaruit naar mensen om te zien en hen het doel van hun reizen en trekken te laten zien. Hoe? Door je door hen te laten raken, en hen de gave van jouw vriendschap niet te onthouden. Kerk: de stille plaats waar Gods vriendschap voelbaar wordt, van mens tot mens: ‘kom, kom tot rust.’ Wanneer Jezus voor het laatst met zijn vrienden aan tafel aanligt, zegt hij enkel dit: ‘Ik bén er voor jullie, ik noem jullie “mijn vrienden”, doen jullie daarom evenzo.’ Zo moge het zijn, meer en meer. Amen.

André Zegveld

Illustratie afbeelding: "Noon rest from work; Vincent Van Gogh"