Mensen zijn wispelturig, God niet (Mc. 10,2-26)

‘Wat God verbonden heeft, zal een mens niet scheiden.’’

Mensen zijn wispelturig, God niet (Mc. 10,2-26)

Jezus was een mens die veel van kinderen hield, maar hij was niet trouwlustig en liet zelf geen kinderen na, omdat hij er vol van was, van Góds vaderschap, Gods liefde: dat mensen kinderen van Gód moeten worden en Gods domein, Gods rijk binnengaan, en dat er uiteindelijk, in de hemel, misschien wellicht naar de muziek van Bach en Mozart zal worden geluisterd, maar dat er niet meer wordt getrouwd, omdat Gods liefde er eindelijk álles is voor állen (Lc. 20, 35): een visioen, een gelovig vergezicht, een droom. Maar zover is het nog niet, hier op aarde hebben we elkaar broodnodig.

Vandaag horen we dat er scherpslijpers naar Jezus toe komen, mensen die, en ze zijn van alle tijden, die de mensen graag de maat nemen. Ze vragen: ‘Staat het een man vrij om zijn vrouw te verstoten?’ En een hele wereld van casuïstiek, van wet en regelgeving komt tevoorschijn: ‘in dít geval wél maar dan met uitzondering van, in dát geval niet ténzij en gelet op,’ alles gegrift als in stenen tafelen. Allemaal regels, als in beton gegoten (zouden we nu zeggen), waarmee God zelf mensen met elkaar zou verbinden en, staat er letterlijk, ‘onder één juk spannen.’ Alsof wet en regelgeving de belangrijkste verbindmiddelen tussen mensen zouden zijn of zouden moeten zijn. ‘Wat zeg Jij, Jezus, daarvan’ vragen die scherpslijpers: een strikvraag, om ook Jezus naar hún maat te meten.

Jezus gaat die juridische discussie niet aan. Hij zegt ook hier, zonder het letterlijk te zeggen, wat hij elders in de evangelies zegt: ‘Jawel, zeker, er staat geschreven…maar Ík zeg jullie…’ Hij kijkt niet naar het recht en de regelgeving, hij kijkt dieper, véél dieper: naar het grote geheím dat mensen uiteindelijk verbindt en verbinden moet, het geheim van God, van Gods liefde. Natuurlijk, mensen gieten hun relaties in een juridische vorm, dat moeten ze ook wel want anders wordt de samenleving één grote chaos. Maar die jurídische vorm is níet het fundament van hun toebehoren aan elkaar. Het fundament van hun toebehoren moet líefde zijn, Góds liefde, want God ís liefde. Jezus verwijst daarvoor naar het scheppingsverhaal, het oerverhaal over waar het uiteindelijk om te doen is in het toebehoren van mensen aan elkaar, met ziel en lichaam. Dat verhaal zegt: mensen zijn door God bedoeld om met elkaar samen te leven in een soort aards paradijs. Hoe dus? Door er in liefde voor elkaar te zijn, de één met het oog op het levensgeluk van de ánder, zoals Gód er voor ieder mens is. De verbinding tussen man en vrouw is dáár het prótotype van, het prototype van ik én jij, de één met de ánder, mens met mens. Dát is het fundament. En dáárom: ‘wat Gód verbindt, dát mag een méns niet scheiden.’ En God is niet wispelturig, God is consistent, betrouwbaar in wat Hij ooit begonnen is, maar ménsen, wíj dus, zijn dat bepaaldelijk níet. Mensen zijn wispelturig, veranderlijk, niet steeds betrouwbaar, fluïde. Ze kunnen wetten maken, als in graniet gegrift, maar ze zijn en blijven ménsen, ongrijpbaar als zand dat tussen je vingers wegglipt.

Ik denk dan aan Jezus’ ontmoeting met een vrouw die op heterdaad op overspel betrapt is. U kent het verhaal (Joh. 8, 3-11). Ook daar wordt Jezus door scherpslijpers uitgedaagd: ‘Volgens de wet moet ze gestenigd worden…maar wat zeg Jíj, Jezus, ervan?’ Jezus buigt zich dan naar de grond, schrijft zíjn wet daar in het zand en zegt: ‘Weest toch barmhartig, weet hoe je ook zelf bent, en gun een mens toekomst. Mensen zijn nu eenmaal wispelturig, Gód niet, en Zíjn liefde gaat altijd onverminderd naar wispelturige mensen uit, wat er ook gebeurt of gebeurd is.’ Die wet schrijft Jezus in het zand, in de grondstof waaruit God de mensen modelleert, ieder mens, ieder mens gelijkelijk, mannen en vrouwen, scherpslijpers en losbollen gelijkelijk,

Denk weer aan het scheppingsverhaal. God schept de mensen op dezelfde dag als de dieren. De dieren schept Hij ‘soort na soort’, als enkel soortgenoten die allemaal hetzélfde zijn. Er is dus eigenlijk maar één vogel, één leeuw of één cavia: altijd dezélfde als ál zijn sóórtgenoten. En God zag dat dat goed was. Maar bij de mensen is dat niet het geval. Ze worden één voor één geschapen. Er is er niet één hetzelfde. Want toen God de eerste geschapen had, zag Hij: een mens alléén is eenzaam, en dat is niet-goed. God schiep er daarom nóg een. Een mens is pas mens helemaal als een én ander, en pas zó: goed, zeer goed. Daarom waag ik het te zeggen: voor mensen is God eigenlijk niet genoeg. Mensen hebben de liefde van een andere méns nodig om Góds liefde voor hen te leren kennen, om God niet te vergeten, Gods besténdigheid. En pas in de verbondenheid van ik en jij wéét een mens wie hij is, zelf, als enige onder de vele dezelfden; wéét hij: als ik-en-jij lijken wíj op God. Alle mensen hebben zo’n ander nodig, zo’n gelijke die toch anders is, heteroseksuele mensen. homoseksuele mensen en lhbti’ers: een ander die hetzélfde is maar tegelijk anders, een herkenbare tegenover die hen de liefde die van-God is, openbaart, naar ziel en lichaam. En wat Gód verbonden heeft, dát mag een mens mag niet scheiden.

Gód is, godzijdank, niet wispelturig, wij helaas wel. Het evangelie van vandaag richt zich daarom tot ieder van ons, een soort gewetensonderzoek: hoe zit dat bij jou en jou en mij, met mijn en jouw relaties. Zeker, er staat van alles als in granieten tafels gebeiteld. Maar hoe zit het bij jóu. Want Ík (Jezus) zeg jou: ‘granieten woorden zijn voor mensen met een stenen hart. Hoe zit dat bij jou, uiteindelijk? Laten jouw relaties in mensenbestaanstaal zien hoe Gód eruitziet? Lééf je eruit: dat jij bedóeld bent om samen met anderen, naar lichaam en ziel, het leven als een geschenk van God te beleven? En durf je erin geloven, jij wispelturig mens die je bent: dat jij, ook als je struikelt en valt op je weg naar en met elkaar, altijd mag vertrouwen op de bestendigheid van God die jou een nieuwe toekomst gunt, áltijd. Blijde Boodschap. Amen.

André Zegveld