Soms zijn juridische veranderingen nodig om het kloosterleven bij de tijd te brengen. Zo’n aanpassing is altijd een herbezinning op waar het op aankomt: je roeping.
We zijn hier heel officieel bij elkaar voor iets dat buitengewoon simpel is. Het juridisch staketsel van onze Nederlandse Provincie wordt aangepast aan haar feitelijke situatie, de provincie-structuur vervangen door een bescheiden conventsstructuur. Er verandert dus iets, maar niet zo gek veel. Althans, van buitenaf bezien. Een religieuze gemeenschap is niet haar juridisch staketsel, maar eerst en bovenal: ménsen. Vandaag gebeurt er iets, misschien wel veel, met die mensen, mensen die moeten lóslaten, het oude vertrouwde en mensen die iets níeuws zijn begonnen. De eersten moeten dat oude vertrouwde loslaten door het toe te vertrouwen aan de laatsten, die op hun beurt wat hen wordt toevertrouwd als níeuw moeten bewaren. Het gaat vandaag, kortom, om het kostbaarste dat van hen allen is, hun roeping. Die roeping werd ooit kort en bondig samengevat in: ‘zij kwamen om te dienen.’ Góds roeping, God die in elke situatie, of je nu moet loslaten of aanvatten, zegt: ‘Blijf niet staren op wat vroeger was, sta niet stil in het verleden, zie Ik ga iets nieuws beginnen. Het ís al begonnen. Zie je het niet (Jes. 43, 18-19)?’ Dáárom vieren we nu Eucharistie, lézen in de Schrift, Gods Woord, en éten we dat Woord met de mónd om in ons hárt te horen wat God ons vandaag te zeggen heeft.
We hoorden: God is niet ver, zoek Hem dus niet te vér, te verheven, te diepzinnig. Luisteren naar zijn stem lijkt misschien nog wel het meest op wat je in je hánd voelt wanneer je een kleín vogeltje vasthoudt, het kloppend hartje. Je voelt je dan geraakt, en heel delicaat hoor je dat vogeltje zeggen: ‘ik sta aan de deur en klop, ik wil leven (Apoc. 3, 20).’ De stem van God horen is: geráákt worden door het geluid van je leven; is: het geluíd dat je leven in je maakt tot je laten dóórdringen, je ádemtocht als Gods vraag aan jou: ‘wie ben jij, wat zoek jij?’ Wat zoeken mensen, wij dus, achter álles wat wij aan de buitenkant zoeken? De stem van God die zegt, in ons hart: ‘Ik sta aan de deur en klop. Mens, het is goed dat jij er bent, lééf. Kies voor het leven.’ Zó dichtbij is God, net zo dichtbij als je leven dichtbij jou is, naadloos, altijd en overal. Je hoeft er enkel ópen te gaan, ópen gaan voor het besef: ‘in mijn léven beweegt zich een Ander, een Ander die mij meer eigen is dan ik mijzelf eigen ben, ik word door Hém bewoond.’
We zijn vaak bang voor die nabíjheid van God, bang voor wat dat dan inhoudt, we vrezen dat we niet meer ons ‘eigen’ leven zullen kunnen leiden, maar een leven tegemoet gaan van ‘moeten’. Terwijl God enkel dit ene zegt: ‘Mens, lééf.’ Je lééft, God is de stem van je verlangen naar leven, Hij is de adem die jouw leven léven doet, de stem die zegt, met of zonder woorden: ‘Wat zoek je? Mens toch, lééf.’
‘Gods Spreken, Gods Woord is: léven (Joh. 1, 3-4).’ In Jezus is dat Spreken van God vlees en bloed geworden, een mensenbestaan. Zo begint Johannes zijn evangelieverhaal. En onmiddellijk daarna volgt het verhaal dat we zojuist hoorden, over Jezus die mensen roept. Hij roept ze heel terloops en discreet. ‘Wat zoeken jullie?’ De leerlingen: ‘Meester, waar wóón je, wat is het geheim van je leven, waar en hoe voel je je thuís in je leven?’ En Jezus: ‘Kom en zie. Als je met je eigen ogen het geheim van het mensenleven wilt zien, lééf dan mét en bíj mij.’ Héél het evangelieverhaal gaat verder enkel en alleen dáárover, tot op het eind. Jezus is dan dood, vermoord, begraven. Wíj zijn Maria Magdalena die bij het graf staat. Dat graf is léég, Maria hoort een stem zeggen: ‘wie zoek je?’ En ze hoort in het kloppend hart van haar verlangen dat zij Hem die ze zoekt bij haar broeders en zusters moet zoeken. Dáár is Hij nu, dáár zoekt Híj naar háár, naar óns, overal waar we zijn en verlangen te leven door bij Hem te zijn Joh. 20, 11-15). Want Jezus, opgestaan uit wat dóód is, leeft ‘in de schoot van de Vader (Joh 1, 18).’ En God, zijn Vader, is niet hoog en ver, maar dichtbij. Het léven dat je met anderen deelt, van mens tot mens, is de plaats waar je Hem zoeken moet: God-met-ons.
Hoe zoeken? Gods Spreken is: léven. Je zoekt Hem door met je leven méé te bewegen, door in het spoor van Jezus steeds beter te gaan zien wáár het in het léven op aankomt. God spreekt maar één woord, Hij ís dat ene woord: ‘Heb lief, Mij, Gód, en je nááste als jezelf, ja zelfs méér dan jezelf.’ Dan wóón je in God en wórd je door God bewoond. Onze gemeenschappelijke roeping, of je nu moet loslaten of beginnen. Het juridisch staketsel is daar een vehikel daarvoor, we víeren onze roeping: de weg van Jezus, Jezus die voor ons knielt, ons Gods Woord als brood in de mond legt, en zegt: ‘doe als ik, lééf als ik.’ Dát zoeken we, wij állemaal, loslaters en aanpakkers, omdat we mensen zijn die verlangen naar leven en het ooit gehoord hebben: ‘Kom en zie.’
‘Kom en zie’ zou daarom heel goed het motto kunnen zijn van het Franciscushuis, het is in wezen het motto van het dienstwerk van vroeger én nu. Er houdt vandaag iets op en er gaat iets door: mensen die kwamen en mensen die nu komen om te dienen, zoals vroeger maar een beetje anders, omdat de tijden nu eenmaal veranderd zijn. Áller roeping, ‘kom en zie’ het hart van hun dienstbaarheid. ‘Kom’: een uitnodiging, terloops, open, gastvrij, ontvankelijk. En ‘zie’: kijk hoe wij hier léven, leef met ons mee, we bieden door alles heen ons léven aan. Want wat zoeken mensen. Wel, van alles en nog wat, kijk maar naar de Sterreclame. Maar horen ze wel die stem in hun hart: mens lééf? Onze roeping: dienstbaar zijn aan die stem.
De blijvende dienstbaarheid van de zusters van Denekamp: mensen een plek bieden, verblijf, eventjes of wat langer, hoe dan ook, om het met de zusters mee te maken: wat léven is als je verder kijkt dan je neus lang is. In een huis van dienstbaarheid, niet omdat zusters er de bedienden zijn, maar omdat die zusters er hun róeping met de gasten willen delen, willen laten zíen hoe luísteren naar Gods Spreken in je hart je léven met vreugde kan vervullen, tot rust en overdenking uitnodigen om eerlijk naar jezelf en je leven te gaan kijken, naar wat er in jouw gewóne leven toe dóet, díe vriendschap aanbieden die Jezus de mensen schenken wil (Cfr, Joh. 15, 13-15). Zó wordt Gods roeping doorgegeven en kunnen mensen van allerlei pluimage gaan herkennen wat het grote verlangen is van hun hart: mens lééf.
Kom en zie. Er wordt, ook van hoogkerkelijke zijde, vaak een beetje zuur en verbitterd, gemopperd: ‘de tijden zijn slecht, de mensen denken dat ze God niet meer nodig hebben.’ Ónzin. Wij zijn zélf de tijden. Zijn wíj dan slecht? Enkel als we mee-mopperen over de slechte tijden waarin we moeten leven, en dat dan gebruiken als excuus om aan onze róeping te ontkomen. God is dichterbij dan je denkt, Hij is altijd nieuw. Zijn roeping is dat we niet blijven wat we toevallig zijn geworden, maar worden wat we nog niet zijn. Kom en zie: alleen zó zullen ook wijzelf zien waar Híj, Gods Spreken, verblijft. Amen
André Zegveld